Bewerkt in 2020
Eigenlijk zou iedere Nederlander zich thuis moeten voelen in Noorderhoogebrug. Er is immers een kanaal, een autobaan en een molen. Nederlandser kan ik het niet bedenken. Bij zo’n Nederlands plekje hoort een industrieterrein. En jawel hoor tegenover me zijn fabrieken en opslagtanks voor olie.
Een industriegebied heeft iets onbehaaglijks. Je ziet er nooit een mens lopen. Het heeft ook iets voorlopigs en het is een troostende gedachte dat de grond waarop nu enveloppen en koekjes gemaakt worden zomaar weer akker of weiland kan worden; dat niets voor de eeuwigheid is.
Denk niet dat de inwoners van Noorderhoogebrug zich bezighouden met eeuwigheid. Er is niet eens een kerk. Jan Uitham, de beroemdste inwoner van het dorp, leek voor de eeuwigheid gemaakt, maar ook hij bleek sterflijk
In Noorderhoogebrug wordt gezelligheid gewaardeerd. Vooral rond de kerstdagen is dat zichtbaar. Dan worden aan alle huizen verlichte rendieren, sterren, kometen, dennenbomen en kerstmannen aangebracht. Een of andere jury oordeelde dat het dorp een van de leukste straten van Groningen heeft. Hoezo Groningen? Met mij vinden veel dorpelingen dat Noorderhoogebrug door de Groningers is bezet, na de annexatie enkele decennia geleden.
Het is winderig en onaangenaam koud. Ik zit in de ‘middenberm’ tussen het kanaal en de provinciale weg naar Winsum. Scheepvaart is er niet. Een tankschip, de Compagnon, aan de overkant van het kanaal houdt mij gezelschap. Over de weg naar Winsum razen auto’s af en aan.
Noorderhoogebrug is een dorp waar geen kluitje klei op zijn plaats bleef. Altijd hebben de mensen hier gegraven en de boel op de kop gezet. Voordat het Van Starkenborghkanaal kwam, werden hier dijken opgeworpen en ook weer afgegraven. Rivierlopen werden gekanaliseerd, met elkaar verbonden of verdwenen. De restanten van het ‘oude landschap’ gingen in de twintigste eeuw verloren met de aanleg van het kanaal en de Eemshavenweg. In de directe omgeving van Noorderhoogebrug is het niet anders gegaan. De kerk van het nabijgelegen Beijum was al verdwenen voor de Middeleeuwen voorbij waren. Van het klooster van Selwerd, even verderop aan het kanaal en van de twee borgen die hier vlakbij lagen, is niets meer over. Nogmaals. Dit gebied is voortdurend op de schop geweest. Dat is misschien wel het meest Nederlandse van de plek waar ik nu zit.
Ik zit hier nu al een uur aan het kanaal. In opdracht. Het miezert. Ergens achter de bewegende grauwe flarden boven me moet zon schuilgaan. Ik merk er niets van. Een paar minuten geleden passeerde een schip en nu zie ik twee kleine plezierboten. Op het eerste bootje zit een Duits echtpaar. Zij in rode jas, hij breed uitgeklodderd, voluit ernaast. Zijn enorme hoofd heeft dezelfde kleur als haar jas. Wat is de natuur toch mooi!
Omstreeks het jaar 1000 kronkelde hier de rivier de Hunze met wijde slingers tussen Noorderhoogebrug en de stad Groningen. Zo’n regenrivier heeft bij winterdag niet genoeg aan zijn bedding en het was hier meestal een natte boel. Ik probeer me dat lege, drassige waddenlandschap voor te stellen en ook de trage meanders die even de stad aantikken waarna de rivier besluit met trage lussen naar de wazige horizon te verdwijnen.
Daar, in het westen, waar de rivier zich samenvoegt met de Aa, die ook al uit Drenthe komt, staat een lage rode zon. Water zoekt altijd de zon, schreef Nescio en die kende Nederland als zijn broekzak.
Het is in die tijd dat Walfridus, die superman uit Bedum, dagelijks over de Wolddijk naar Groningen liep. Hier zou de heilige de Hunze overgestoken zijn via een zelfgemaakte brug. Via de Cleyweg ging hij dan naar de Martinikerk om te bidden. De brug is lang geleden verdwenen. De Wolddijk ligt er nog en de Cleyweg heet nu Bedumerweg. Van de Hunze is nauwelijks wat terug te vinden in het landschap.
Ik zit hier nu twee uur. In totaal passeerden tien plezierbootjes en een vrachtschip. Ik heb geen verstand van economie. Maar ik vraag me af hoe het zit met kosten en baten van dit kanaal. AI die bruggen. Kort geleden werd even verderop nog een peperdure spoorbrug aangelegd. Al dat onderhoud ook. Dat moet toch een aardige cent kosten.
In de dertiende eeuw werden aan de overkant van het kanaal waar nu een industrieterrein is, stenen gebakken voor huizen in de stad Groningen. Klei was er genoeg en turf voor de ovens kwam per schip uit Drenthe. Die schippers stuitten even ten noorden van mijn kanaal op een dijk. Wanneer ze verder naar het noorden wilden varen, moest hun schip via een overtoom daarover getrokken worden.
De geur van water en teer. Het is een zachte lentedag. De man die de lier bedient, moet een schip met graan voor de stad Groningen over geteerde planken en balken in de Cleysloot hijsen. Verderop, voor de stadsmuur, gaat een schip door de wind. Op een hooggelegen steenhuis in een lus van de Hunze wappert een eenzaam vaantje. Dan beginnen de klokken van Beijum en het klooster Selwerd te luiden. ‘Je hebt je schip te zwaar geladen’, roept de man die de lier bedient. Hij trekt niet meer en legt zakken op het scheepsdek: ‘Je weet, dat kostje twee mud!’ Het schip hangt halverwege de dijk in de touwen. Het ziet er een beetje machteloos uit. De arbeiders van het tichelwerk de Ovenvenne zijn al aan hun bonensoep begonnen. Ze zijn licht gekleed, want het is een zachte lentedag.
Na de aanleg van het Schuitendiep was de Hunze voor de waterafvoer niet meer zo belangrijk. Het werd een riviertje van niks. Twee eeuwen later, aan het begin van de zeventiende eeuw, werd de Cleysloot, het water dat uit de stad kwam, verbonden met het Zuidwoldermaar dat naar het noorden liep. Vanaf dat moment konden trekschuiten zonder barrière vanuit de stad langs Noorderhoogebrug naar het noorden varen. Noorderhoogebrug werd een halteplaats op de scheepvaartroute. Nog steeds ligt de stad betrekkelijk ver weg. Het gereformeerde stadsbestuur heeft hier niets te vertellen en als rondtrekkende toneelspelers in de stad niet meer mogen optreden dan kunnen ze met hun satansspel altijd nog in Noorderhoogebrug terecht. Burgemeesters en raad verbieden de stadjers te gaan kijken naar de Commedianten die dichte onder deze Stadt even buyten ’t territoir van deselve een publijcq toneel tot speelen van commedien hebben opgericht.
In de negentiende eeuw worden overal in het land waterwegen, kunstwegen en spoorbanen aangelegd. Hier komt een kunstweg langs het Boterdiep en later een spoorbaan ten westen van het dorp. Als het maar even kon, werden wegen, kanalen en spoorlijnen langs een liniaal aangelegd. Percelen land en voetpaden die eeuwen lang gebruikt waren, werden botweg doormidden gesneden. Niet iedereen was daar blij mee. In 1829 verzucht een zekere Van der Palm: Waartoe al die regte wegen? Om met den meesten spoed van A tot B te komen ….. Ach, dat men thans zoo veel en in alles zoo overgrote haast heeft, om te komen waar men wezen wil!
Deze zomer liep ik in Noord-Frankrijk in een gebied waar net een autobaan was aangelegd. In toeristen bureaus en op straat spraken de mensen met verontwaardiging over de Franse overheid die met de aanleg van de weg dorpen van elkaar gescheiden had en die prachtige wandelroutes waardeloos had gemaakt.
Zou hier ook gemopperd zijn over de aanleg van de spoorbaan en het Van Starkenborghkanaal? Er waren in ieder geval protesten bij de komst van de Eemshavenweg die Noorderhoogebrug doormidden sneed, dat herinner ik me nog.
Zo’n kaarsrechte verbindingsweg, of hij nou van asfalt, ijzer of water is, levert geld en snelheid op, maar verprutst het landschap. Door de aanleg van het Van Starkenborghkanaal werd het gebied ten noorden van de stad Groningen een stuk saaier. Karakteristieke wegen, zoals de oude weg die via de Moesstraat naar Winsum leidde, verdwenen en dorpen zoals Zuidhorn en Noordhorn werden van elkaar gescheiden.
Van de mensen die erbij waren toen dit kanaal gegraven werd, heb ik geen kritiek gehoord.
Gerrit Krol noemt het kanaal de bypass die de stad Groningen van zijn verstopte scheepvaart moest verlossen. ( … ) Ik ben jaren de enige aanbidder geweest. In elk geval was ik de eerste. Jan Uitham herinnert zich dat hij als kleine jongen vol bewondering naar de grote machines keek waarmee het Nieuwe Kanaal gegraven werd. Werklozen uit de aan het kanaal gelegen gemeenten groeven met de hand een sleuf. Dan kwam een baggermolen die deze sloot verbreedde en uitdiepte. De grond werd met lorries afgevoerd.
Ik zit hier nu al vier uur. God dank, een schip! Het heet Deo Gratias. Eerst die Compagnon en nou dit weer. Dit is een betekenisvolle dag.
Hier langs het Van Starkenborghkanaal is echt niets te beleven.
De groeten uit Noorderhoogebrug.