John Evelyn (2010)

Twee jaar geleden waren we ook in Lewis. Ik herinner me dat ik in de plaatselijke krant een artikel las over ene Daisy die in het stadje ruggen en nekken repareerde door op de pijnlijke lichaamsdelen verhitte basaltstenen te leggen. De journalist vergeleek de arbeid van Daisy met een klassieke steniging. Typisch Engelse humor. 

Toen liepen we rond het zeventiende-eeuwse huis waar John Evelyn een groot gedeelte van zijn leven heeft doorgebracht. We waren verrast, want we hadden net een boekbespreking gelezen van Evelyns Elysium Brittannicum, een soort handboek voor tuinaanleg. Na de vakantie kochten we het boek en lieten het ongelezen liggen. Deze maand waren we weer in Lewis en ik besloot het boek te gaan lezen.

John Evelyn werd geboren in 1620. Net als zijn vriend Samuel Pepys hield hij een dagboek bij. Beschreef Pepys tien jaar, John Evelyn hield als kind al een dagboek bij en hij stopte met schrijven een paar weken voor zijn dood. Dat dagboek is nu een belangrijke bron voor mensen die de Engelse zeventiende eeuw bestuderen. Evelyn was een gewaardeerd man. Hij publiceerde veel en vertaalde boeken vanuit het Latijn en het Frans in het Engels. Bovendien was hij medeoprichter van de Royal Society en voor wat betreft de  wetenschap een alleseter: astronomie interesseerde hem net zoveel als het leven van wormen. Voor alles was Evelyn een beroemde ‘tuinman’ en een autoriteit op het gebied van bomen. Zijn levensspreuk: maak er het beste van. 

Evelyn kwam uit een welgestelde familie. Het familiekapitaal was bij elkaar gebracht door zijn grootvader die een monopolie had op de productie van buskruit. John Evelyn bracht zijn jeugd vooral door in Lewis. Na studie in Londen en Oxford brak in Engeland een burgeroorlog uit en Evelyn besloot to absent my selfe from this ill face of things. Hij verliet Engeland en reisde vanaf 1641 meer dan tien jaar op het continent. Hij bezocht daarbij de Republiek en ontmoette Constantijn Huygens. Het feit dat hij Engeland ontvluchtte werd niet door iedereen gewaardeerd, maar het hoorde bij hem. Evelyn vond de wereld de moeite waard, maar bekeek die wereld tegelijkertijd van afstand. In tegenstelling tot zijn vriend Pepys identificeerde hij zich niet met een politieke partij. Met zo’n levenshouding heb je meer kans om oud te worden, moet Evelyn gedacht hebben. Hij werd zesentachtig jaar.

Evelyn was dus een tamelijk nuchtere man die ook de nodige humor in de aanbieding had. Pepys schrijft in zijn dagboek: Mr Evelyn’s repeating of some verses made up of nothing but the various acceptations of may and can, and doing it so aptly upon occasion of something of that nature, and so fast, did make us all die almost wth laughing..

In het buitenland trouwt hij met de dochter van een welgestelde man die ook op de vlucht is. Pas in 1652 komt hij definitief terug in Engeland waar hij geen rol in overheidsdienst kon spelen. Hij trok zich terug. Alles wat hij nodig had was A Friend, a Booke, and a Garden. Het is de periode waarin hij erg veel schrijft. Zijn beroemdste boek is ongetwijfeld Sylva, or a Discours of Forest Trees. Andere opmerkelijke boeken gaan over uiterlijk en gedrag van de Engelsen, Tyrannus, A Character of England, over de luchtvervuiling in Londen, Fumifugium, over kunst, Sculptura en over tuinieren. Zijn grootse werk over tuinieren, Elysium Brittannicum or The Royal Gardens is pas enkele jaren geleden gepubliceerd.  Het handschrift lag eeuwen lang in een bibliotheek in Oxford.

Evelyn was een belezen man. Hij had een grote bibliotheek en een enorme belangstelling voor de ontwikkelingen op het gebied van de wetenschap. Hij schreef bijvoorbeeld een verhandeling over Tenerife zonder daar ooit geweest te zijn en in zijn dagboeken noteert hij wetenswaardigheden over uiteenlopende onderwerpen als aangespoelde walvissen maar ook over medische operaties. Hij was een belangrijke persoon in kringen van de Royal Society, bevriend met artsen, botanici en andere onderzoekers op het gebied van de natuurlijke historie. Zo was hij bevriend met de chemicus Robert Boyle.

Na zijn vijftigste jaar komt Evelyn minder aan schrijven toe, omdat zijn werk voor zieke en gewonde zeelieden veel tijd in beslag neemt. Hij is teleurgesteld, want de door hem voorgestelde veranderingen in Engeland blijven uit. Zijn plannen voor een nieuw Londen werden enthousiast ontvangen, maar er werd niets mee gedaan. In die periode schreef hij over de drie Hollandse oorlogen en werd verliefd op een jonge vrouw, maar de verhouding bleef fysiek een afstandelijke. Aan het eind van zijn leven is Evelyn family-man. Zoals bij de meeste mensen waren zijn allerlaatste jaren niet zonder fysiek ongemak. Hij stierf op hoge leeftijd in 1706.

Waarschijnlijk is Evelyn in 1660 aan zijn Elysium begonnen. Hij wilde een monument maken voor de tuinkunst, waarin de filosofische en literaire aspecten even veel aandacht kregen als de praktische kanten van het tuinieren. Gardening is one of the noblest and most refined parts of agriculture, schreef hij: tuinieren is kunst. 

Het boek zit systematisch in elkaar. Evelyn begint met definities, met de natuurlijke fundamenten aarde, water, vuur en lucht. Hij behandelt de invloed van de zon en maan op het klimaat, het tuingereedschap, de mogelijke indeling van een tuin, het meubilair en ga zo maar door. In het plaatje hiernaast heeft Evelyn allerlei tuingereedschap getekend en hij voegt daar uiteraard een lijst van beschrijvingen aan toe.

Er is in het boek ook hoofdstuk te met de titel Of artificial Echo’s, Musick, & Hydraulick motions waarin bijvoorbeeld een hydraulisch apparaat te vinden is om tuinvogels te amuseren. Evelyn voegt een beschrijving toe aan het plaatje: How to build another Sort of Windchest for the Animation of Birds.

In dit hoofdstuk beschrijft hij een waterklok, een waterorgel en beelden die kunnen zingen of trompetteren. Grappig zijn ook de beschrijvingen van echokamers waarbij hij meetkundige tekeningen heeft gemaakt voor de doe het zelver. Het vereist studie om door te dringen tot wat hier is beschreven en bedacht.

De beste plek om het onderzoek naar alledaagse schoonheid te beginnen is de tuin, schrijft Roger Scruton in een conservatief pamflet (Schoonheid). De tuin waar vrije tijd, leren en schoonheid samenkomen, in een bevrijdende ervaring van thuis zijn. John Evelyn en Scruton. Niet hun ideeën, de tijd scheidt hen.

…en de bomen

Engeland heeft prachtige vrijstaande bomen en we hebben er vorige maand veel gezien. Nergens in Europa zag ik in korte tijd zoveel mooie exemplaren. De notenboom van Branscombe bijvoorbeeld, die zal ik niet gauw vergeten. Engeland kent een lange traditie in het beschermen van het cultuurgoed en tot dat cultuurgoed worden ook oude bomen gerekend. Terecht, want sommige bomen zijn werkelijk monumenten. 

Bij John Evelyn kwam ik de volgende uitspraak tegen: men seldom plant trees till they begin to be wise; that is, till they grow old, and find by experience the prudence and the necessity of it. Hij zou mijn gedrag goedgekeurd hebben. Ik heb vanaf mijn vijfentwintigste levensjaar bomen geplant. In het begin – toen ik weinig geld had – spitte ik her en der kleine boompjes uit en nam ze mee naar huis. Nog steeds staan er in mijn tuin bomen die ik jaren geleden uit alle delen van het land in een plastic zak naar Westerdijkshorn heb gesleept. Een berk en een hulstboom uit Eibergen bijvoorbeeld of een linde uit Leek en een kastanje uit Heerlen. 

Ook eiken heb ik al voor mijn dertigste levensjaar geplant. De eik, dat is misschien wel de belangrijkste boom van Engeland. Hij wordt niet voor niets de English Oak genoemd. We zagen vorige maand prachtige eikenbomen, maar niet de Majesty, of ook wel de Fredville Oak. Dat is een beroemde boom die in het dorpje Nonington te vinden is, tussen Dover en Canterbury op een landgoed dat Fredville Park heet.

De stam van Majesty heeft een omtrek van  12,21 meter. Er zijn nog zes eiken in het Verenigd Koninkrijk die dikker zijn, maar die bomen zijn een beetje te uitbundig geknot. Aan de noordzijde van deze majesteitelijke boom is een grote holte in de stam. Majesty is een boom waar kinderen over kunnen fantaseren. 

Een boom waar onderduikers in oorlogstijd ongezien kunnen blijven. Anna Blaman schreef een goed verhaal over een imposante beuk. Leuk ook voor verstopspelletjes. Een, twee, drie, vier…tien…wie niet weg is, is gezien. Je moet wel een ladder hebben voor je deze boom als klimboom kunt gebruiken. Een afbeelding uit het begin van de negentiende eeuw laat zien dat de boom in tweehonderd jaar helemaal niet veel veranderd is.

Bij zo’n boom willen mensen graag weten hoe oud hij is. Die eik is wel duizend jaar, zeggen sommige passanten, maar dat schijnt toch niet zo te zijn. Vermoedelijk is hij niet ouder dan vijf tot zeshonderd jaar.

De Engelsen hebben wat met eiken. Hoeveel inns en pubs heten niet Royal Oak en kijk eens naar de namen van de metrostations in Londen: Royal Oak, Gospel Oak, Burnt Oak en Honor Oak. De National Trust gebruikt het eikenblad niet voor niets als handelsmerk. De eik is een symbool van standvastigheid en degelijkheid. Ook enkele filosofen in dit land zien de eik als embleem. John Locke bijvoorbeeld gebruikt de eik als een metafoor voor een organische eenheid. Een staat moet zo’n eenheid zijn, zegt een andere, behoudende  Engelse  filosoof. Hij heet Edmund Burke. Burke was geen liefhebber van de ideeën van de Franse Revolutie en hij vond dat de Britse bevolking zoals een kudde dieren (hij gebruikt het woord cattle) onder die eik, d.w.z.de regering beschermd kon leven. De eik als mannelijke beschermer. Als het waar is laat de geschiedenis van Engeland zien dat niet alleen het volk, maar  ook de koning beschermd kan worden door de boom der bomen. Koning Charles II zou zijn leven te danken hebben aan een eik in Shropshire waar hij zich schuil kon houden voor de legers van Oliver Cromwell. 

Dat paternalisme en dat behoudende belichaamd door die sterke mannelijke eik is wel wat andere koek dan datgene waarvoor de vrijheidsbomen (meestal waren dat oerigens lindebomen) stonden die de Franse revolutionairen plantten. Vrijheidsbomen werden een politiek icoon van vernieuwing en groei en zijn in alle opzichten tegengesteld aan de eik die niet of langzaam verandert en die alleen daarom  al een ideaal symbool is voor antirevolutionaire politieke opvattingen. Zo’n eik heeft niets met vernieuwing en is stabiel geworteld in het land, in een traditie. De behoudende dichter William Wordsworth brengt in zijn gedicht The Prelude, een ode aan de filosoof Burke: I see him – old, but vigourous in age / Stand like an oak …

Een fatsoenlijk politiek systeem heeft dezelfde kenmerken als de eik, zegt Burke: het moet langzaam groeien, ijzersterk zijn en diep in de aarde wortelen. 

De eik, die heilige boom, staat voor de autoriteit van de grootgrondbezitter die weet wat goed voor het gewone volk is. Hij is geworteld in het verleden, beheerst de wereld en beschermt alles wat leeft rondom hem. Het past in een wereldbeeld waarin Roger Scruton samen met mannen, gekleed in pakken van Harris Tweed, de vossenjacht kan openen.