Een Groningse ballade
Jaren lang stonden op een ruit van een bushalte langs de weg van Onderdendam naar Middelstum de woorden ‘te quiero’ , ik houd van jou. Die bushalte staat er nog steeds, maar de hartenkreet is verdwenen.
Elke keer als ik langs die bushalte bij de afslag naar Stitswerd kwam, verzon ik een verhaal bij deze Spaanse tekst die zo contrasteert met de Groningse omgeving. Dit is een van die verhalen. Ik schreef voor de componist Kees van der Meer een ballade voor een programma met de titel ‘Het korte geluk’:
Zij werd in Middelstum geboren
hij in het verre Afrika.
waar hij zijn ouders had verloren
door wreed geweld van maffia
Zij zag hem komen op het schoolplein
verkleumend in zijn grote jas.
hij was getekend door de napijn
Belandde bij haar in de klas
Hij leerde fietsen en ook praten
in een vreemde nieuwe taal
Zijn lichaam leek hem te verlaten
Waar paste hij nou helemaal
Hij wist heel vaak niet waar hij hoorde
in Afrika of in dit land;
naar nieuwe ouders in het Noorden
was hij als een struik verplant
Hij was geen struik maar wel heel treurig
Gelukkig was er Annelies
Door haar werd hij weer blij weer fleurig
Zij maakte winst van zijn verlies
Maar Annelies ging naar de brugklas
Daar was voor hem geen denken aan
waarna de vriendschap snel voorbij was
Hij leerde werken, kreeg een baan
Hij werkte in een fietsenwinkel
In Middelstum, vlak bij de kerk
Reed brommer als een boerenkinkel
Werd stoer en ook ontzettend sterk.
Zij kreeg na vele jaren leren
Een baantje in het onderwijs
Hij zag haar soms in nette kleren
en altijd in een bus op reis
Op straat kwam hij haar niet meer tegen
Ze reisde dagelijks naar de stad
het dorpsbestaan was ze ontstegen
ze wist niet dat hij haar aanbad
en dat hij altijd naar haar uitzag
wanhopig wachtte langs de straat
als zij om half zes in de middag
in volle vaart voorbij hem gaat
Hij wachtte op haar bij een halte
Vlak bij een water in het land
Daar stond zijn rijzige gestalte
een zware bromfiets aan de hand
De bladeren vielen van de bomen
De winter kwam, de lentetijd
Hij hield niet op van haar te dromen
van Annelies zijn lieve meid
Hij kon en wilde niet begrijpen
dat Annelies hem niet zag staan
dat ze het geluk niet wilde grijpen.
Waarom keek ze hem nooit meer aan
Hij dacht ik gooi me voor die rotbus
en schreeuwde klootzak tegen een koe
totdat hij in de maand augustus
niet langer wou, hij was het moe
Wanhopig spoot hij op het bushok
een rauwe kreet recht uit het hart
Zodat wie langs de weg voorbijtrok
wist van zijn liefde van zijn smart
In woeste zwarte kapitalen
stond daar ‘te quiero ……….’
Dat hoefde niemand te vertalen
In Gronings, Nederlands of Fries
De bladeren vielen van de bomen
De winter kwam, de lentetijd
Hij hield niet op van haar te dromen
Van Annelies zijn lieve meid
Hij kon en wilde niet begrijpen
dat zij zijn woorden niet zag staan
dat ze geluk niet wilde grijpen.
Ze was er zo vaak langs gegaan
Hij dacht ik gooi me voor die rotbus
En schreeuwde klootzak tegen een koe
Toen pakte hij een kwast een verfbus
Hij was zo flauw van dat gedoe
en schilderde de Spaanse woorden
Op hek en paal en op de straat
Hij was in staat tot duizend moorden
Mien god wat was die jongen kwaad.
Hij wachtte op haar bij de halte
zijn bromfiets midden op de weg
Daar stond zijn koninklijke gestalte
Als de bus niet stopte had hij pech
(maar ) de bus stond stil hij trok zijn jas uit
Op zijn T-shirt las ze Annelies
(parlando) Ze dacht verdomme, hoe kon ik zo stom zijn
Zo’n leuke jongen, …Mohammed
(tweede stem )
Je was zo verlegen
Je was zo klein
We klommen over muren
belden aan bij boze buren
Je was zo verlegen
Jij was zo klein
(parlando) Mohammed, ik
…was …hoe kon ik je vergeten
(gezongen) Maar nu wil ik alles
alles met jou
Ik bouw een hemel voor je wensen
neem honderd paarden voor je dromen
en een paleis voor al je lusten
(parlando) Als we elkaar nu eens
heel erg lang kusten
Ze kon wel in haar broek poepen van geluk
geluk dat uit haar tenen omhoog kroop
kleine haartjes op haar huid begonnen te trillen .
Bloed spoot door haar aderen
wervelde om de witte kleppen
van haar hart
(gezongen) Zo moet het zijn, het zoete zingen
van wat vroeger met wat komen gaat verbindt
ik wil zonlicht, op die dingen
die van kleur veranderen nu het begint.
Er ging wat tintel door haar benen
ze wist dit is waarvoor ik leef
het kriebelde van kruin tot tenen
ze dacht dat ze er nog in bleef
terwijl ze trilde en ook beefde
ging Annelies naar Mohammed
het was alsof ze lichtjes zweefde
hij had zijn motor aangezet
Zij stapte achter op zijn bromfiets
ze reden weg in volle vaart
de bus bleef staan en niemand zei iets
ze werden heel lang nagestaard.
Van hen werd nooit meer iets vernomen
een visser zag hen ’s avonds laat
ze waren bij het wad gekomen
waar stilte is en schaapgeblaat
Men zegt dat ze zijn opgestegen
verdwenen in de grote zee.
Wie lief heeft, vindt zijn eigen wegen
Ik heb daar ook geen moeite mee