Mijn moeder had niet veel met de muziek van Bach. Ze speelde die muziek zelden en als, dan in de romantische transcriptie van Liszt of Busoni. Ook Harrij was meer van de romantiek dan van de barokmuziek. Nee, ik moet Bach zelf ontdekt hebben. Misschien al op kostschool waar ik vergeefse pogingen ondernam om de noten van Bachs Toccata en Fuga in D uit de orgelpijpen te verlossen of toch via de Swingle Singers van mijn broer, ik weet het niet meer.
Hoe het ook gegaan is, in de voorlaatste klas van de middelbare school ging ik naar de Mattheuspassion in Hengelo. Ik kreeg een vriend die in Haaksbergen woonde zover dat hij meeging. Daar moet ik over nagedacht hebben : Hengelo ligt zeker twintig kilometer van Eibergen en Haaksbergen is halverwege. Bovendien had mijn vriend die dezelfde voornaam heeft als ik een bromfiets waarmee het vervoer geregeld was. We zouden samen op zijn bromfiets gaan.
Op een doordeweekse dag vertrokken we na het avondeten op de bromfiets naar de Lambertuskerk in Hengelo. Dat ik me de naam van die kerk nog herinner. Ik vermoed dat het concert om een uur of zeven begon. We zaten achteraan in de kerk waar we genoeg hoorden en weinig zagen. Van de uitvoering herinner ik me niet veel meer. Geen idee wat mijn vriend vond van de muziek van Bach. Hij was niet grootgebracht met muziek en het moet voor hem een lange zit zijn geweest.
Toen we na afloop de kerk uitgingen was het donker. Daar hadden we niet op gerekend. Onze brommer had geen licht en voorbij de laatste huizen van Hengelo kwam de nevel ons uit het weiland tegemoet. Op sommige plaatsen was de mist zo dicht dat we op goed geluk reden. De weg tussen Hengelo en Haaksbergen was hier en daar opgebroken. Op de heenweg hadden we de gaten in het asfalt wel opgemerkt, maar we hadden toen geen moment bedacht dat die obstakels op de terugweg wel eens gevaarlijk zouden kunnen zijn. Gelukkig hadden de wegwerkers bij het opengebroken asfalt behalve hekken ook petroleumlampen gezet. We pakten een lamp zonder ook maar één moment aan weggebruikers die na ons konden komen te denken. Die petroleumlamp hielp ons niet. Na een paar kilometer belandden we met onze brommer in een diepe kuil. We hebben ons toen behoorlijk pijn gedaan weet ik nog en omdat de brommer het niet meer deed, setzten wir uns op een stapel stenen nieder. We keken een poosje naar de sterren. Het was gaan waaien, de mist was opgetrokken en we hadden het stervenskoud. Uit een bos verderop kwam de roep van een uil : een spookachtige gil gevolgd door een kleine tremolo op de zelfde toon. In de stal van de boerderij waartegen we de kapotte brommer hadden gezet schuifelden koeien. De beesten steunden en rammelden met de kettingen waarmee ze vast waren gezet.
En altijd in de paastijd als de narcissen bloeien en de krokussen uit de koude grond omhoog zijn gekomen, denk ik aan het vroege voorjaar van 1963 toen ik met mijn vriendje op de brommer naar de Mattheus in Hengelo ging. We kwamen midden in de nacht thuis, sliepen een paar uur en gingen de volgende dag braaf naar school.