In mijn ouderlijk huis hoorde muziek bij het dagelijkse leventje. Overdag speelden wij piano en ’s avonds als ik in bed lag, leefde mijn moeder zich uit op muziek van Chopin, Beethoven en Mozart. Daarnaast voedden radio en later grammofoon en nog later de televisie mij dag in dag uit met noten voor het leven.
Het overkomt me niet vaak dat ik in de amateurorkesten waarin ik speel muziek op de lessenaar krijg die ik niet thuis kan brengen. Een gedeelte van de Rheinische symfonie van Robert Schumann bijvoorbeeld hoorde ik wekelijks. Die muziek was de opmaat van een politiek praatprogramma op een Duitse televisiezender dat mijn vader volgde.
De eerste televisiebeelden zag ik in de vijftiger jaren, van grote afstand. Op een zinderend warme zomeravond stond ik samen met vriendjes aan de achterkant van een café waar een voetbalwedstrijd te zien zou zijn op televisie.
Boven de tap van het café was een bruine kast met een klein, groenachtig, glazen schermpje op twee tafels gezet. Alsof er een schemerlamp boven de bierkraan oplichtte. We zagen niet meer dan de contouren van de wonderkast. De televisie was te ver van ons verwijderd en er hing ook te veel rook in het stampvolle café waarvan alle gordijnen waren dicht getrokken. Vanaf de grote deuren aan de achterkant zagen we ruggen, damp en verder niets. Niks te zeen, zei een boer die naar buiten ging om de wc op te zoeken. Een van ons had zich meer naar voren gewerkt in het café en bracht verslag uit: er is een foto van een mast, maar er beweegt niks.
Het was zo’n zomeravond waarbij de zonnewarmte aan de straatstenen en aan de muren van de huizen was blijven hangen. We hadden het gauw gezien met die televisie. Ook die avond speelden we tot het donker werd blikspuit, ons favoriete buitenspel.
Aan het eind van een andere zomer, die van het jaar 1958 werd ik naar kostschool gestuurd. Toen ik half oktober weer thuis kwam, stond er in de huiskamer een televisietoestel. Alsof ik was ingewisseld voor een televisietoestel. Heel veel was er overigens niet te zien op de buis. De Nederlandse zender zond iedere avond twee uur uit. Voordat de uitzendingen begonnen keken we eindeloos lang naar een vanuit kikkerperspectief gefotografeerde zendmast in afwachting van een kinderprogramma. Vanuit Duitsland kwamen meer beelden onze huiskamer in. Zo keken we zaterdagmiddag na de wekelijkse wasbeurt naar een kookprogramma. Een kok mengde zingend de ingrediënten voor een taart in een grote schaal. Ik weet nog dat ik bedacht dat iemand ergens over de grens in een beslagkom roerde en dat wij dat in de huiskamer konden zien. De zingende kok sloeg een paar eieren één voor een in de schaal kapot. Hij schudde waarschuwend met zijn vinger naar de camera en dus naar ons. Wij moesten daar toen erg om lachen Nog een ei! Weer een! zong hij en maakte een vrolijk dansje.
Op zondagmorgen ging het serieuzer toe. Dan discussieerden mannen uit allerlei landen onder leiding van een zwaar bebrilde man over politiek. Af en toe kwam ook een vrouw in beeld, het type huisvrouw, zoals onze moeder. Zij vulde de glazen van de heren. Omdat die zonder uitzondering stevig rookten, zag je die mevrouw met haar gesteven, witte schort af en toe uit de rookwolken opdoemen.
Zondagmiddag was er een gezellige Amerikaanse familieserie over een slimme hond die Lassie heette of over een sprekend paard met de naam Mister Ed. Al die filmpjes waren nagesynchroniseerd en dat had op zich al wat belachelijks. Waar die series over gingen, weet ik niet meer. Wel heb ik de beelden bewaard van Amerikaanse actrices met gepermanent, blond haar in wijde rokken en witte blouses die dolden met mannen in spijkerbroek, geruite cowboyblouses en leren hoeden op hun hoofd. Soms hingen ze ontspannen over landhekken. Op de achtergrond in een leeg landschap een houten huis. Daar woonden ze. Mister Ed was zelden in het weiland. Hij liep zo maar het houten huis binnen. Een gezellige film. Het vrolijke liedje waarmee iedere aflevering begon, zongen we keihard mee : A horse is a horse of course of course, our famous mister Ed.
In het laatste middelbare schooljaar keek ik bijna iedere avond tot na middernacht naar de Duitse televisie. Mijn ouders lagen in bed en ik was alleen met die televisie in het stille huis. De avond werd afgesloten met een foto van een stadje of landschap uit Oost Duitsland begeleid door muziek. Op een avond was er pianomuziek die me zo betoverde dat ik avond na avond met ogen die bijna dicht vielen van de slaap wachtte tot het laatste beeld op het televisiescherm verscheen in de hoop dat ik die prachtige muziek nog eens zou horen. Het duurde een tijdje, maar na enkele weken was die muziek er weer. Jaren later kwam ik erachter dat ik de sonate in C groot van Scarlatti (K159) had gehoord, zonder twijfel gespeeld door Clara Haskil, de onovertroffen Roemeense pianiste. Wat een wonderschone, weemoedige muziek.
Misschien komt het door deze eerste luisterervaring dat ik nooit heb kunnen wennen aan de klavecimbeluitvoeringen van Scarlatti’s prachtige muziek. Domenico Scarlatti schreef meer dan vijfhonderd sonates. Een paar van die poëtische en zangerige juweeltjes speel ik vaak, meestal voor ik naar bed ga. Niet zoals Clara Haskil, maar dat hoeft ook niet.