De Japanse kers bloeit nog op het kerkhof van Zeerijp. Het waait nauwelijks, maar roze bloemblaadjes vallen als sneeuw op het kort gemaaide gras tussen de graven. Het is vier mei. Zolang ik leef vallen er op die dag ook stille minuten. Dan worden motoren afgezet, kerkklokken houden op te luiden. In de stad hoor je de wind, de spreeuwen een merel op de dakgoot. Ook vanavond zullen er weer beelden op de televisie zijn van de dodenherdenking. De Tweede Wereldoorlog eindigde zestig jaar geleden en toch staan er over een paar uur weer oud strijders op De Dam in uniformen die met de jaren steeds ruimer zijn gaan zitten.
Wie de Jacobuskerk van Zeerijp binnengaat, komt in een andere wereld. Die begint bij de deur, want de portalen aan de noordkant van het gebouw zijn uitbundig versierd met gestileerde plantenranken en zandloperachtige figuren. Het zijn moorse motieven die horen bij de Jacobusverering. Volgens een bekend verhaal wist die heilige in Spanje de moren tegen te houden en zoiets werd en wordt nog steeds gewaardeerd in de christelijke wereld. Deze arabesken bij de ingang van de kerk waren voor een middeleeuwse pelgrim een teken dat het gebouw pleisterplaats was op de weg naar Santiago de Compostela. Misschien verzamelden pelgrims uit de buurt zich wel in Zeerijp om van daaruit hun lange tocht naar het graf van de heilige Jacobus te beginnen.
Ik hoor een gitaar en een vrouwenstem. Binnen in de kerk oefenen de dochter van de koster en haar zoon voor de dodenherdenking vanavond. De jongen, een been op een stoel, tokkelt zachtjes gebroken akkoorden en zijn moeder zingt. Het is een melancholiek liedje. Ze heeft het op internet gevonden: ik denk zo vaak de laatste jaren / aan het meisje met de rode haren / door SS’ers omgebracht./ Ik denk zo vaak / aan Hannie Schaft.
Grote takken met roze bloemen heeft haar vader in de kerk gezet. Ze kleuren prachtig bij de rode muren die zo kenmerkend zijn voor dit gebouw. Die wanden werden in de Middeleeuwen aan de binnenkant met kalk aangesmeerd om een betere akoestiek te krijgen. De kalklaag werd vervolgens rood gemaakt en daarop werden dan met witte verf weer voegen zichtbaar gemaakt. Allemaal nep, deze geschilderde stenen, maar wel prachtig.
Tegen de rood gesauste wanden hangen strenge, zwarte borden waarmee de bewoners van de borgen in de omgeving in de herinnering wilden blijven. Meer dan twee eeuwen lang hingen deze rouwborden voor adellijke doden in de Groninger kerken. Veel borgen zijn verdwenen en zelfs de herdenkingsplaten voor de bewoners van deze huizen bleken niet voor de eeuwigheid. In de Franse tijd werden de meeste houten borden vernield, of zoals in ’t Zandt op het plaatselijke kerkhof opgestookt. Van de honderden rouwborden in Groninger kerken zijn er nu nog maar drieënzestig over. Daarvan hangen er elf in de kerk van Zeerijp.
Sinds mijn ouders overleden zijn, realiseer ik me pas hoe weinig ik van mijn eigen voorouders weet. Mijn grootouders bijvoorbeeld zijn volledig in de mist van de tijd verdwenen. Eén opa heb ik gekend. Hij is gestold tot een ernstig kijkende oude heer met een sikje, een plaatje uit het fotoalbum. Aan hem bewaar ik herinneringen. Ik was acht jaar toen hij overleed. In mijn herinnering is hij een bejaarde man die rookt, hazen stroopt en met eindeloos geduld muzieknoten stempelt op grote vellen wit papier. Zo bestaat hij nog, mijn opa, in mijn herinnering. Ik kan bedenken dat hij ooit een jonge vent was die achter de meiden aanliep. In ieder geval moet hij achter mijn grootmoeder aangelopen hebben. Dat bewijs kan ik leveren.
Van de vader van mijn vader bestaat ook nog een foto. Hij stierf voordat ik geboren werd. Van hem weet ik alleen iets via mijn ouders. Het is erg weinig. Merkwaardig genoeg weet ik alleen maar hoe hij dood is gegaan. Een rondvliegende granaatscherf verdeelde zijn hoofd in twee delen, iets waar een mens niet tegen kan. Verder weet ik niets van de man. Hoe oud was hij toen hij stierf?
‘Laat je vallen’, zou mijn vader een paar seconden voordat hij geraakt werd geroepen hebben. Het was oorlog. Mijn ouders moesten onderduiken en waren midden in het oorlogsgeweld terecht gekomen. Met hun kinderen en andere familieleden waren ze van een slagveld in de Peel weggetrokken en hadden hun toevlucht gezocht in een huis dat overeind was blijven staan. Was opa stram en stijf en kon hij zich om die reden niet snel genoeg laten vallen?
In deze wereld hoort ieder zijn plaats te kennen. Zowel boven als onder de grond kregen de welgestelden in deze kerk net zoals overal de beste plek. De borgbewoners werden in het priesterkoor begraven en de andere rijken in het middenpad. De organisten kwamen als ze uitgespeeld waren onder het orgel terecht. Dat orgel van Zeerijp is iets bijzonders. Theodorus Faber, de man die het bouwde, schijnt een begaafd en veelzijdig mens geweest te zijn. In Zeerijp houden ze wel van een lolletje, moet hij gedacht hebben en hij bouwde een orgel met grapjes. Tremblantregisters bijvoorbeeld, waarmee een aanstellerige operazangeres geïmiteerd kan worden. Het trommelregister geeft een doffe dreunbeat. Zo’n kadoeng, kadoeng, kadoenggeluid dat je te vaak vanuit auto’s van petjesjongens hoort komen. Grappig is ook het Nachtegallregister. Alsof je in een volière zit. Het allerleukst: de Omlopende Steerens. Die kan de organist inzetten als afleiding voor de kinderen voor wie zo’n kerkdienst wel eens wat lang kan duren.
Ik ken de koster, Henk Wierenga al lange tijd. Hij heeft me de sleutel van het orgel gegeven. Henk is een echte gemeenschapsman. Altijd in de weer voor zijn kerk en voor de mensen die er gebruik van maken en nooit blasé. Hij vindt het belangrijk dat muzikanten, toneelspelers en sprekers die in zijn kerk optreden tot hun recht komen. Hij denkt met hen mee en met gemak lost hij allerlei praktische problemen op in de voorbereiding van een concert. Hij vertelt me glimmend dat hij een paar dagen geleden een koninklijke onderscheiding heeft gekregen. Ik heb niks met onderscheidingen, maar dat is over nu ik zie hoe blij hij ermee is. Terecht dat mensen als Henk Wierenga die altijd klaar staan voor anderen tijdens hun leven gewaardeerd worden en niet via een houten bord, een bidprentje of een toespraak aan de rand van het graf.
Achter in de kerk bedenk ik me dat ik mijn muziekboek niet heb. Geërgerd vraag ik me af waar ik het neer gelegd kan hebben. Van buiten komt het geluid van een jankende motormaaier en daar boven uit hoor ik de koekoek roepen.
‘De koekoek is een mongool.’ Een man met een veel te grote bril zit aan een tafeltje onder het orgel. Hij kijkt niet op of om, maar bladert in de boeken die voor hem liggen. Af en toe schrijft hij een woord op. ‘Wie bent u?’ vraag ik. Hij lijkt me niet op te merken. ‘De koekoek is een mongool. Zo’n vogel leert er nooit een lettergreep bij. Hoort u het water in de rivierbedding. Het stroomt zoals gedachten kunnen kabbelen. De rivier de Fivel was hier dichtbij, net als de zee De zee is weids. De zee is ook een gedachte, maar een beetje dieper. Ik wil u waarschuwen: ga nooit op de bodem zitten. Dat trekt vochtig op.’
Hij gaat verzitten. Een jachthond die onder zijn tafel ligt te slapen wordt wakker, gaapt en strekt zijn lange voorpoten uit.
‘U wilt weten wie ik ben?’ moppert de man. Hij kijkt me met zijn doffe ogen aan. ‘Ik ben wat ik doe; ik verzamel woorden. Neem ’t woord ripa. Ripa betekent oever van een rivier, de kust, een landreep, het strand. Frans rive. Riep, Zeerijp. Kunt u mij volgen?’
In wat voor toneelstuk ben ik terecht gekomen? Het valt me nu pas op dat in de voorste bank een vrouw zit. Het is alsof ze schreeuwt, maar er komt geen geluid uit haar mond. Is ze boos op een vrouw die de kerk uit lijkt te lopen? Tableau morte. Ook de bewegingen van die vrouw lijken bevroren, net als de woede die zichtbaar is op haar gezicht. Wat gebeurt hier? Ik zie een vrouw die schreeuwt zonder geluid te maken. Ze wil zeggen: ik sla je op je bek, als je het nog eens waagt op mijn plaats te gaan zitten…..
Intussen zoek ik mijn muziekboek, maar ik denk niet dat ik het nog zal vinden in dit bizarre gebouw. Nu stijgt er van achter de hoge banken in de zuidvleugel van de kerk een houten keukenstoel langzaam omhoog. Wat een kermis. Er zit een oude man op de stoel. Hij ziet eruit als een pastoor met zijn zwarte soutane. Er valt strijklicht op zijn hoofd dat schuin naar voren hangt. Hij lijkt te slapen.
De hond, achter in de kerk begint te blaffen. De man noteert en mompelt: ‘ De Rijp, Hardegarijp, Glinne Riepe, Reeperbahn, Ribe, Zeerijp.’Hij kijkt de kerk in: ‘Zeerijp, een landstrook aan de oever van de Fivel.’
In het priesterkoor verzamelen zich veel mensen. Ook zij hebben mijn boek niet gezien. Ze mompelen en ik hoor het geluid van de zee in een schelp. Ze gaan op reis, dat is duidelijk en daarom dragen ze lange kleren met een gordel, een breedgerande hoed tegen regen en zon en een pelerine. In de absis zingen vier mensen loepzuiver een Spaans lied, terwijl buiten de koekoek opnieuw roept:
Di me triste coraçòn
Por qué callas tu passion
De pastoor die boven het middenpad zweeft, zit ineens rechtop: ‘Ophouden, ophouden!. Zing Duits of Frans, maar in Godsnaam geen Spaans, die boeventaal!
Respect voor de doden? Vergeet het maar! Meer dan vier eeuwen geleden ben ik hier in de zuidvleugel van deze kerk begraven bij de andere geestelijken van deze parochie. Wat ze met de graven van mijn voorgangers gedaan hebben, weet ik niet. Toen ik dood ging in ’t Heilig Jaar 1600 lagen die er nog en wij baden voor hun zielenheil, zoals dat hoort. Maar, weet u wat ze met mijn zerk hebben gedaan? Ze hebben er een stoep van gemaakt. Nou vraag ik u, een stoep, hier voor de zuidingang. Eeuwen lang hebben mensen over mijn grafmonument gelopen. Wat een genoegen moet het zijn geweest om het gedenkteken van een katholieke pastoor met voeten te treden. En dan te bedenken dat ik de laatste jaren van mijn leven een gediplomeerde protestantse predikant was.
Nou moet u niet denken dat zulke praktijken alleen in Zeerijp plaats vonden. Ik durf te beweren dat in de Groninger kerken geen grafsteen meer op zijn plaats ligt. U wilt niet weten wat er afgerommeld is. De meeste zerken zijn trouwens uit de kerk verdwenen. Ze zijn in de fundering van huizen of in een pad terecht gekomen of kapot geslagen.
En dan hier een liedje zingen voor een vermoorde vrouw die niet eens bij ons kerspel hoort. Ondertussen geen enkel respect voor de eigen doden. Hannie Schaft…. voor de bevrijding van dit land gestorven, zegt u.
Hoe lang duurde die oorlog eigenlijk? De oorlog waar ik in terecht kwam duurde tachtig jaar! Ik werd door die Spaanse boeven meegenomen naar Dokkum. Daar in Dokkum, tussen die Spaanse, katholieken, ben ik pas Calvinist geworden. Niet dat die geuzen zich zo goed gedroegen. Het was oorlog en of je dan door de kat of de hond gebeten wordt. De parochianen van Zeerijp hebben losgeld voor me betaald, anders was ik hier niet eens meer teruggekomen. Dat Spaanse tuig had overal de boel platgebrand en van mijn prachtige weem, was niets over, toen ik na een lange gevangenschap terugkwam.’
‘Als je in je leven geen rust hebt gekend, dan hoef je er na je dood ook niet op te rekenen. Ik heb hier rare dingen meegemaakt, dat kan ik u zeggen. Vanavond worden de mensen herdacht die in een oorlog omgekomen zijn. Wij hadden een speciale dag voor het herdenken van al onze doden, op twee november. Dat was de feestdag van alle zielen, Allerzielen. Van de ene dag op de andere mocht dat feest van de protestanten niet meer gevierd worden. Ik heb daar altijd problemen mee gehad.’
We zitten met zijn vieren in het gezellige keukentje van de koster. Op tafel ligt ‘Die Kunst der Fuge’. Er wordt koffie geschonken en ieder krijgt een gevulde koek. Als ik naar huis rijd, herinner ik mij een tweede november, lang geleden. Een populaire oom was plotseling gestorven. Het was Allerzielen en het was rotweer. Mijn broer en ik hadden vrij en we wilden wel wat voor onze dooie oom doen. We waren er zeker van dat hij zich in het vagevuur moest bevinden. Hij zit daar nog wel een paar jaar, dacht mijn broer en dus verbeterden wij in een uur het record weesgegroeten en onze vaders bidden. Met die gebeden konden aflaten verdiend worden, ’n soort air miles voor wie de wachttijd van een dierbare in het vagevuur wil bekorten of noem het obolen voor de ziel van een overledene die het rijk der hemelen wil betreden.