20 mei 2020 Gemengd bedrijf -Inleiding voor een boek dat op stapel staat. Dat boek krijgt de titel Gemengd bedrijf.
Ik groeide op in de Achterhoek waar tot aan de jaren zestig de combinatie van kleinschalige akkerbouw en veeteelt gewoon was. In het zuiden van het land zag ik dezelfde boerenbedrijvigheid. Mijn oom en tante hadden niet ver van de Maas een boerderij met gemengd bedrijf. Ze hadden koeien met meisjesnamen, varkens, slachtkippen, legkippen en een paar werkpaarden. De naam van een van de paarden herinner ik me nog, Annie van de Bloemenhof, bijna een titel voor een streekroman. In de moestuin voor het huis stonden bijenkasten. De bijen leverden honing, maar ze moesten ook de fruitbomen op de gronden bij de Maas bevruchten. In augustus steeg de geur van rijpe appels op uit de volle veilingkisten in de lege koeienstal. De koeien stonden nog ‘s zomers in de wei en werden gemolken door mijn tante. Bij het gemengd bedrijf van mijn oom en tante hoorden naast verbouw van graan en mais voor de kippen ook de augurken die naar de veiling in Venlo gingen. Later kwamen daar nog asperges bij. ‘Voor de Pruusse,’ zei mijn oom: ‘die durven weer de grens over te komen’. Het waren de jaren zestig. Her en der begonnen ruilverkavelingsprojecten en de grootschalige landbouw werd met subsidies aangemoedigd. Europa volgde het Amerikaanse voorbeeld. In de zestiende eeuw veroverden de Europeanen Amerika; in de twintigste eeuw werden de rollen omgedraaid. De Amerikanen ontdekten dat ze geld konden verdienen op het oude continent en exporteerden na de Tweede Wereldoorlog hun model van de consumptiemaatschappij naar Europa. Gemengd bedrijf was ouderwets geworden. Ligboxenstallen met Legohuizen kwamen in plaats van idyllische boerderijen. Het was de tijd waarin dorpswinkeltjes moesten wijken voor foeilelijke supermarkten.
Mensen kunnen niet zonder verhalen. Ze geloven erin, geven daarmee hun leven betekenis, zegt de historicus Philip Blom. In de eerste helft van de twintigste eeuw was dat vooral het christelijk verhaal. Na de oorlog bleek dat verhaal voor veel mensen uitgewerkt. Er kwam er een nieuw verhaal waarin de christelijke God ingewisseld was voor een nieuwe god, de vrije markt. Mensen geloven in de vrije markt als in een god, constateert Blom. Het evangelie dat bij het nieuwe geloof hoort schrijft groei voor, schaalvergroting, meer en meer. Groei is een dogma van dat nieuwe geloof. Maar overmatige groei is kanker, woekering.Boeren zijn niet langer rentmeesters van het land dat ze ‘bezitten’; het nieuwe geloof dicteert dat ze meer en meer moeten produceren!
Het resultaat? Gegrasfalteerde weiden waar geen bloem en geen weidevogel meer te bekennen is. Maaien, stront erop en weer maaien, want er moet geld verdiend worden. Het gemengd boerenbedrijf heeft plaats moeten maken voor een monocultuur. Boerenbedrijven zijn fabrieken en ze maken deel uit van een agrarische industrie. In de nitraatgroene weiden rondom zo’n bedrijf is nauwelijks leven te bespeuren. Een paar kraaien. Wat een treurige rijkdom!
Ik ben blij dat ik die kleinschalige landbouw nog heb meegemaakt, de weilanden vol boterbloemen, paardenbloemen of margrieten en de leeuweriken die zich omhoog zongen als we hooiden hier voor het huis.
Gemengde bedrijvigheid hoort bij de mens, variatie is belangrijk … voor iedereen.
Ik pleit voor het gemengd bedrijf. Niet alleen als het om de bedrijfsvoering van een boerderij gaat, ook op andere gebieden is gemengde bedrijvigheid van groot belang. Ik ben ervan overtuigd dat mensen gelukkiger zijn als ze afwisseling aanbrengen in hun bezigheden en in hun bestaan. Ze zijn ook minder kwetsbaar. Wie meer ijzers in het vuur heeft, wedt ‘niet op een paard’. Hoe waar zijn deze beide gezegden.
Ik houd van afwisseling. Gemengd bedrijf hoort bij mij. Dit is een inleiding tot een boek met een bloemlezing van teksten die ik de afgelopen twintig jaar schreef. Daarom zal ik me beperken tot mijn liefde voor het boek.
Ik was een leefkind dat zich buitenshuis uitleefde en ook een leeskind dat binnenshuis uren in een boek kon verdwijnen. Ik las ik alles wat ik te pakken kon krijgen. Dat was toen niet zo makkelijk als nu, maar vanaf mijn zevende jaar leende ik iedere zondag boeken in de parochiale bibliotheek, een onverwarmd lokaaltje van de bewaarschool, zoals toen de kleuterschool genoemd werd. Toen ik alle jeugdboeken (kinderboeken waren er niet) in die bibliotheek gelezen had, mocht ik streekromans lenen. Ook die verslond ik.
Ik was – als gezegd van het gemengd bedrijf. Ook binnenshuis wisselde ik lezen af met knutselen en maakte toen al mijn eigen ‘boeken’. De winterboeken die mijn moeder aanschafte bij de uitgeverij van een of ander damesblad waren mijn voorbeeld bij het samenstellen van die boeken. Ze bevatten verhalen, puzzels, reisbeschrijvingen, stripverhalen, recepten, spelletjes en gedichten en waren voorbeelden van gemengd bedrijf.
Eén winterboek sprong eruit. Het boek had de titel ‘Prettige winteravonden’en was uitgegeven in 1917. Mijn moeder las het als kind. Een bedenkelijk boek, moet ik achteraf constateren, racistisch, elitair en ook neerbuigend, maar dat heb ik destijds niet gezien. Ik herinner me dat er naast verhaaltjes voor kinderen uit de gegoede stand een gebruiksaanwijzing in te vinden is voor het vouwen van een portemonnee of voor het maken van een bekertelefoon. Ook roep ik zo weer het beeldverhaal op over kinderen die de fonograaf van hun vader vernield hebben en die huilend ‘zonder dessert naar bed’ worden gestuurd.
Maar los van de inhoud, zo’n winterboek met de afwisseling van doen en lezen is toch eigenlijk een geweldige formule.
Wat nu volgt is geen winterboek met puzzels en tekeningen van vouwbootjes, maar het heeft wel het karakter van zo’n boek. Het bevat teksten over allerlei onderwerpen en ik gaf het de titel ‘Gemengd bedrijf’.