bewerkt 2020
Ik heb een achttiende-eeuws plaatje van Ezinge meegenomen. Het is een aquarel, waarschijnlijk gemaakt in de zomer van het jaar 1772. Zo-even liep ik aan de westkant de hoogte af en ik probeer uit te vinden waar de schilder gestaan moet hebben. Aart Schouwman heet de man. Hij volgde de mode van die dagen en maakte een pastorale van zijn ‘ansichtkaart’. Daarom zien we op de voorgrond een zwierig geklede man en een vrouw die met hun hondje een ommetje rondom het dorp maken. Even verderop brengt een kromme, sjokkende boer met een stok in de hand een koe naar de wei. Die mensen doen er niet toe op dit plaatje. Het gaat de schilder om de wierde van Ezinge die dan nog niet is afgegraven. Het is een van de grootste en oudste wierden. Op het hoogste punt van die indrukwekkende glooiing, zoals bijna altijd, de kerk en daarnaast een vrijstaande toren. Vanaf die toren loopt een straat naar beneden. Het is een gewone dorpsstraat waaraan de dominee woont in een groot huis met een boerderij. Er leven boerenarbeiders en hun gezinnen, bakkers, een schoenmaker, een smid, een kleermaker, een paar kuipers en dicht bij de kerk ook nog schippers. Die moeten door de straat naar beneden lopen voor hun schip. Op weg naar de haven passeren ze een paar cafés, een boekweitmaalderij en bovendien enkele kleine winkeltjes waarvan er sommige door weduwvrouwen gedreven worden. Een gewoon Gronings dorp.
Als de aquarel gemaakt wordt, woont Trijntje Soldaats in de Torenstraat. Ze is 23 jaar en ze heeft nog geen weet van wat er komen gaat. Wij wel. Wij weten dat ze 15 jaar later zal trouwen met een Duitse soldaat. Dat ze maar een paar jaar samen leven in Duitsland. Dat hij dan overlijdt en dat zij met haar kinderen weer terug gaat naar Ezinge waar ze voor de tweede keer trouwt met een boerenzoon uit Franssum.
Wat we ook weten , is dat Trijntje Soldaats verhaaltjes vertelde terwijl ze kleren herstelde bij allerlei mensen in het dorp. De sprookjes van deze naaister werden door een elfjarig kind opgetekend in een schriftje. Het is het begin van de negentiende eeuw. De toren van Ezinge stond er slecht bij. Grote stukken steen vielen uit de muren. Zo bouwvallig was de toren in 1828 dat men overwoog hem af te breken. Het is de tijd waarin veel oude Groninger dorpskerkjes gesloopt werden. De toren van Ezinge bleef en werd opgeknapt. Anno 1828 lees ik op de blauwe wijzerplaat. De klok is zo geplaatst dat de bewoners van de Torenstraat de tijd kunnen aflezen. Zo´n kerkklok is erg belangrijk voor een dorp. In oude middeleeuwse koopaktes noteert men niet voor niets dat land ligt onder de klokslag van…… De klok bepaalt het dagritme van de mensen in en buiten het dorp. ‘De tijd van opstaan en naar bed gaan is bij den landbouwer en den daglooner meestal bepaald op ’s morgens te vier en des avonds te acht uren, terwijl de burger in het dorp er nog wel eens een of twee uur bijvoegt’, noteert de schoolmeester van Ezinge in dat zelfde jaar 1828. De klok is belangrijk bij begrafenissen, wanneer de overledene uitgeluid wordt. Het is niet voor niets dat we in kleine gehuchten nog wel een klokkentoren aantreffen bij een kerkhof, terwijl het kerkje al lange tijd is verdwenen.
Trijntje Soldaats. Honderd jaar later, worden de zeventien sprookjes van Trijntje Soldaats uit het schriftje van dat Ezinger schooljongetje fraai uitgegeven. Dat jongetje werd overigens burgemeester van het dorp en is er al lang niet meer. In die tijd, het begin van de twintigste eeuw, wordt de wierde afgegraven. Terpgrond was geld waard en al jaren werd wiergrond van Ezinge naar de arme gronden in Drenthe afgevoerd. Onder de lagen humus en mest waren veel bodemschatten geconserveerd gebleven en het is niet voor niets dat archeologen met hun neus op de gravers stonden. In 1931 toen er niet eens zoveel meer over was van de wierde kon professor dr. A.E. van Giffen aan de slag. Ezinge werd de beroemdste terp van Nederland en een begrip in het wereldje van Noordwest-Europese archeologen. Er werden sporen van bewoning teruggevonden die dateren uit 500 voor Chr. In de prehistorie lagen hier boerderijen in een kring om het centrum, waar later in de dertiende eeuw een kerk en een toren gebouwd.
Wetenschappers, je moet ze nooit helemaal hun gang laten gaan.Dat hadden de kerkvoogden van Ezinge goed in de gaten. Het kan zijn dat ze de superarcheoloog al vanaf het begin niet helemaal vertrouwden. Van Giffen viel op. Hij was een betrekkelijk kleine man, maar ter compensatie bereed hij een joekel van een motorfiets. Daarop scheurde hij volgens ooggetuigen nogal roekeloos. Hij was niet de enige motorrijder die de bewoners van het rustige Ezinge in die tijd regelmatig van ver al hoorden aankomen. De dokter uit Eenrum kwam op een Harley-Davidson en hij was geïnteresseerd in de skeletten die opgegraven werden. In de dertiger jaren nam hij een vrijwel compleet skelet mee. Zijn zoon (ook arts in Eenrum) gebruikte dat een halve eeuw later nog voor EHBO-lessen.
Hoe dan ook de kerkvoogden vertrouwden Van Giffen niet. Ze vonden dat hij de overleden Ezingers te dicht op hun knoken zat. Er kwamen problemen toen de wand bij het kerkhof naar hun oordeel te steil was afgegraven. Die glad afgestoken aarden muur moet er eng eruit gezien hebben en ik kan me voorstellen dat veel mensen dachten dat de overgebleven klip klei met kerk en al zó maar zou kunnen inzakken.We moeten bedenken dat de kerk, vanaf het maaiveld gerekend, op een hoogte van vijf meter staat. Van Giffen dacht niet in middeleeuwse kerken. Het ging hem om Romeinse Hallenhuizen of prehistorische sierspelden. Toen het pad en de gracht rondom de kerk weg waren, wou de archeoloog de kerk het liefst zo dicht mogelijk naderen.
Als Van Giffen dan een tunnel in die steile wand onder het kerkhof laat graven, gaat hij letterlijk en figuurlijk over de grens. Hij geeft dat ook toe, maar tegelijkertijd zoekt hij de publiciteit. In Het Nieuwsblad van het Noorden verschijnt een artikel waarin staat dat een Romeins Hallenhuis voorlopig niet onderzocht kan worden door de halsstarrigheid van het kerkbestuur van Ezinge. Het bestuur van de Terpenvereniging moet bemiddelen tussen de wetenschappers en de beschermers van de Ezinger kerk en dat leidt ertoe dat er verder gegraven kan worden. Maar er moet wel gedokt worden. Nog een paar keer geeft de kerkvoogdij toestemming voor het graven van een sleuf in het kerkhof. Van Giffen is dan al dicht bij de kerk. Er wordt beweerd dat de beroemde archeoloog, als hij toestemming zou hebben gekregen, beslist onder de kerk had gegraven en dat wat hem betreft het gebouw ook wel afgebroken had mogen worden.
Tot halverwege de twintigste eeuw liep het middeleeuwse dorpskerkje van Ezinge gevaar. Vijftig jaar geleden was het gebouw in zo’n slechte staat, dat men het wilde afbreken. Zover is het niet gekomen. De kerk bleef en de restauratie van het gebouw werd in 1959 beëindigd. De toren stond er toen ook al niet zo best bij. Hij kreeg bovendien veel te lijden van de januaristormen in 1976, maar gelukkig werd een jaar later dat karakteristieke monument onder handen genomen.
Ik loop op het kerkhof en lees de teksten op de liggende en staande stenen. Aan de noordkant van de kerk zijn twee zerken tegen elkaar gezakt. Zoiets werkt op de fantasie. Twee geliefden die elkaar na de dood nog aan kunnen raken door middel van hun grafstenen. ’n Laatste stenen kus. Dat is het soort romantiek, waar ik wel pap van lust. Hier moet opzet in het spel zijn. Hebben ze die grafstenen indertijd opzettelijk slecht gefundeerd?
Dan herinner ik me twee grafmonumenten die ik lang geleden in Roermond zag. Twee monumenten, elk aan een kant van een muur die elkaar over die muur heen de hand reiken. Eén van de stenen is een beetje doorgeknikt naar de muur toe en dat maakt het tafereel zo aandoenlijk.
Het verhaal bij deze grafmonumenten is minstens zo ontroerend. Pal tegen de muur die de protestantse begraafplaats van de katholieke scheidde, werd een protestantse man op protestantse grond begraven. Hij was gehuwd geweest met een katholieke vrouw. Een gemengd huwelijk, dat werd in het negentiende-eeuwse Limburg niet gewaardeerd. Acht jaren en drie maanden lang vroeger de bewoners van Roermond zich af wat de bedoeling was van een monument dat zo pront boven de scheidingsmuur uitstak. Toen de echtgenote van de overleden man stierf, kwam men erachter. Zij werd aan andere kant van de muur in gewijde aarde begraven en op haar graf kwam een zelfde monument . De beide monumenten werden met elkaar verbonden door twee ineengestrengelde handen.
Ik loop naar de twee zerken. Onder de linker grafsteen blijkt een vrouw te liggen die leefde van 1827 tot 1864. Onder de grafsteen die tegen haar steen aangevleid ligt, rust vrijwel zeker het stoffelijk overschot van haar zoontje, Jan Heino Boer. Hij werd geboren in 1863 en hij overleed in 1870 en werd dus maar 7 jaar oud. Het kind overleefde de moeder zes jaar. Misschien heeft de vader (zijn naam wordt genoemd op de zerk van de moeder), toen zijn zoontje zo jong overleed, hem maar dicht bij zijn moeder gelegd.
Als ik terug loop naar de toren, staat daar een man te telefoneren. Het type vertegenwoordiger. Jasje, dasje en een keurige donkerblauwe winterjas. Zet maar twee dozen apart. …Nee niet meer! Het geluid van zijn stem weerkaatst tegen de eeuwenoude stenen. Ook bij dit dorpskerkje dat gebouwd werd op wiergrond waar professor A.E. van Giffen na zijn definitieve vertrek uit Ezinge nog ontzettend lang van gedroomd moet hebben, heeft de mobiel bellende mens bereik. Dat klopt op een of andere manier niet en soms wil ik ook niet alles met elkaar combineren.
Het kerkje van Ezinge werd teruggerestaureerd tot een eenvoudige dorpskerk. Bij zo’n Romaans gebouw verwacht je een eenvoudig interieur zonder meubilair uit de achttiende, de negentiende en de twintigste eeuw. Was de kerk maar leeg, denk ik. Eigenlijk ben ik net zo erg als Van Giffen.