Ooit liep de Hunze langs de oostkant van de stad Groningen naar Noorderhoogebrug en stroomde vandaar naar het noordwesten in wat nu het Reitdiep heet. Bij Noorderhoogebrug zijn nog restanten van de rivierbedding overgebleven die, als het veel regent in de winter, laten zien hoe die oude rivier stroomde.
dat een rivier zich lang geleden
door dit land slingerde,
rondom dorp dat stad werd.
overdag schelpgrijze luchten,
wolken, riet en grassen,
zwaluwen jagend op vliegen,
weidevogels als silhouetten
roepend in late avondzon;
’s nachts sterren, een bleke maan.
niets ging haar donkere
spiegel ongezien voorbij, hier
bij Koningsleegte vloog ze
mateloos uit de bocht,
nog zichtbaar is hoe de rivier,
zich meanderend in lome lussen
door natte klei groef, hoe sierlijk
ze een weg zocht naar de horizon,
naar groter water. ze zou opnieuw
kunnen beginnen, dat Oude Diep,
door dit opdrogende land stromen
opnieuw, opnieuw, het is lente
de struiken langs het slingerweggetje
groenen op winterhard hout en hoog
boven het land grutto’s, mij overvalt
een vreemd gevoel van onvergankelijkheid.