Sankt Georgiwold – Alles is onzeker en vol gevaar 2005

Bijgewerkt 2020

Een zoele middag in april. Ik ben de grens gepasseerd en rijd langs plaatsjes met namen als Bingum, Jemgum, Critzum en Midlum. Dat klinkt niet buitenlands, maar toch ben ik in Duitsland. Overal zijn mannen in blauwe kiel met zo’n typische Duitse pet in geharkte akkertjes aan het werk. De aardappels en de pootuien kunnen de grond in, want de grond is droog genoeg en de temperaturen stijgen.
Voorjaar en kastanjebomen, dat hoort bij elkaar. Er zijn berichten dat het met de kastanjebomen net zo zal gaan als met de iepen. Het kwaad loert overal. Ik wil er niet aan denken. Ergens aan de Eems zie ik zo’n geweldenaar tegen de dijk staan. Vandaag moet het wel tintelen in zijn wortels. Het opgewarmde sap werd in een lange winter verzameld. Dat bruist nu onzichtbaar door houtige haarvaten van de groen uitgeslagen stammen omhoog en drukt tegen de glanzend, geverniste knoppen. Die knoppen weten niet goed wat ze met zoveel groeiwater moeten en dus knappen ze maar open. Laten we er een feestje van maken! Boven en tussen de takken van de boom is in een dag een parasol ontstaan van allerlei tinten wittige groen, zo mooi, zo ontzettend mooi in dat grijs-gefilterde, wazige voorjaarslicht.

Sankt Georgiwold ligt een paar kilometer westelijk van de Eems. Het gehucht bestaat uit een straat met daar langs boerderijen en nog wat huizen. Even van de weg af het kerkje, zo klein en zo onopvallend, dat ik er bijna aan voorbij reed. Hier noemen ze Sankt Georgiwold ook wel ‘Swartewolde’. En die naam klopt op een of andere manier. Van de vroegere begroeiing is weliswaar niet meer over dan een paar percelen deprimerend elzenbos maar – al is het landschap open – het is net zo naargeestig als donker bos. Dat komt vooral door de grond die ‘darg’ genoemd wordt, vochtige, donkere, veengrond waarop te veel onnatuurlijk groen gras groeit. Langs de weg rommelige boerderijen met veel plastic en autobanden.

Sankt Georgiwold doet mij denken aan de landstreek Lammermoer zoals Marten Toonder die beschrijft in zijn prachtige verhaal ‘Het boze oog’. Lammermoer is een akelig, veenachtig gebied waar mensen wonen die leven van het kweken van dopheide. Ze lachen nooit, zijn rechtvaardig, degelijk, oppassend en hebben een fijn ontwikkeld gevoel voor goed en kwaad. Wanneer Heer Bommel en Tom Poes als toeristen de streek bezoeken, worden ze uiteraard gewantrouwd.
Sankt Georgiwold is misschien, net als Lammermoer, een gebied waar het kwaad altijd op de loer ligt en het zou wel eens niet toevallig kunnen zijn dat Sint Joris (Sankt Georg) de patroonheilige van de kerk is. Dat was een man die ‘draken’ , lees het kwade, kon verslaan.

Je zou het niet zeggen, maar Sankt Georgiwold is een van de oudste dorpen uit deze streek. Het lag ooit een stuk oostelijker dan nu aan een hoog gelegen weg die van Münster naar het klooster Palmar leidde. Daar moeten de mensen rond het jaar duizend onder redelijke omstandigheden hebben kunnen leven. Maar Palmar verdween al in de dertiende eeuw met een aantal dorpen in de Dollard. Een eeuw later teisterde het water deze streek weer. Dit keer was het zo catastrofaal dat de bewoners hun dorp moesten opgeven. Bouwmaterialen werden – voor zover dat kon – meegenomen en de bewoners van Sankt Georgiwold gingen op een drogere plaats wonen. Aan het eind van de twintigste eeuw zijn nog sporen terug gevonden van de oude wierde en de verdwenen kerk van het oude Sankt Georgiwold.

Ost Friesland lag en ligt ver van de grote wereld waar het allemaal gebeurt. Toen de bisschop van Münster in 1450 wilde weten hoe het ervoor stond met het kerkelijke leven in Rheiderland , moet hij opgekeken hebben van de berichten die hem hier vandaan bereikten. De gezant uit Münster meldde zijn baas dat in deze streek 29 dorpen onder water stonden waaronder Sankt Georgiwold. Hoezo kerkelijk leven?

Op de plek waar nu de dorpskerk staat, werd eerst een houten gebouw neergezet. Daarbij werden nog eiken balken van de eerste kerk gebruikt. Laten we eerst maar eens kijken hoe het bevalt, moeten de verdreven ‘Swartewolders’gedacht hebben. Niet direct in steen bouwen. Misschien hadden ze ook niet de centen om bakstenen te kopen. Wie zal het zeggen.
In 1681 noteert iemand van de parochie dat unsere auf Sündt-Jurgenswoldt stehende Kirche nur von holz is. De kerk is bouwvallig en de wind waait dwars door het gebouw. Als het regent en stormt dan lopen de kerkgangers gevaar omdat het gebouw geen fundering heeft. Het is ein alt zerbrochen gebauw, (dat) so nur auff morstzige Grund stehet (en dat) vom Winde hin und hergeworfen wird. De kerkdienst moet een belevenis zijn geweest bij slechte weersomstandigheden.
Een paar jaar later wordt een nieuwe kerk van baksteen gebouwd. Er is dan een predikant uit Groningen. Dat kwam veel voor in Ost Friesland. Hij heet Bartholomeus le Thullier, naar de naam te oordelen afkomstig uit een familie van Hugenoten. Tijdens de ambtsperiode van zijn opvolger, Conrad Cloothack, komt er een toren aan de westkant van de kerk. In die tijd hadden de predikanten niet te klagen, want de kerk had veel land in eigendom en dat leverde geld op. Er werd een nieuwe pastorie gebouwd. Bovendien waren de zeventien boeren van het gehucht verplicht de godsdienaar regelmatig te verwennen met brood en een gedeelte van de slacht.
Bij de bouw van de kerk en de toren ging het overigens weer mis met de fundering, zodat in de Napoleontische tijd de kerk al bouwvallig was. De pastorie hield het ook maar een eeuw. In 1879 moest de predikant tijdelijk naar het hoger gelegen Bunderhee uitwijken, omdat er een nieuwe pastorie gebouwd werd. In de winter vaart hij met een bootje naar Sankt Georgiwold, omdat het land rondom het gehucht overstroomd is.

De klokkentoren is relatief breed. De bovenkant van de westgevel is afgetimmerd met schrootjes. Daarboven een wit geschilderde knullig gefiguurzaagde windhaan. Hij is vastgeroest en kijkt daarom voortdurend naar twee bruine legbatterijkippen die in een tuin naast de kerk zenuwachtig heen en weer lopen. Het nachthok van deze beesten verdient geen prijs. In de zelfde tuin staat een kippenhok dat helemaal is opgeknapt, met vrolijke gordijntjes voor de ramen. Zouden ze dat in de zomer aan toeristen verhuren? Sommige mensen hebben veel over voor een tijdelijk verblijf op het land.

Wie een kerk van binnen wil bekijken, moet meestal op zoek naar de koster. In Sankt Georgiwold is dat niet nodig. De sleutel zit in het slot van de deur. Bovendien in deze kerk is niets , maar dan ook niets te stelen.
De kerk van Sankt Georgiwold werd in 1960 gerestaureerd. Daarbij werden stenen aangevoerd van een oude achttiende-eeuwse boerderij in de polder. Vijf lange eiken spanten uit de eerste Middeleeuwse kerk konden weer gebruikt worden. Ook de fundering werd dit keer grondig aangepakt. De kerk kreeg een nieuwe basis. Onder de muren kwamen betonpalen die door de vier meter dikke veenlaag (darg) op de zandige geestgrond geplaatst werden.

Ik loop over het middenpad waarop een rode kokosmat ligt. De banken, links en rechts hellen naar het midden. Sinds de laatste restauratie verzakken de muren niet meer. De vloer werd waarschijnlijk minder degelijk gefundeerd en die loopt vanaf de zijmuren naar het midden heel erg af. Op den duur moet hier wel iets gebeuren anders glijden de gelovigen van Sankt Georgiwold onherroepelijk een keer in de middengoot.

Vóór in de kerk ligt op een tafel een oude bijbel, opengeslagen bij het verhaal waarin Jeremia klaagt over de val van Jeruzalem en de verwoesting van de tempel. Dat kan niet toevallig zijn.
God straft met rampen. Dat verhaal moet er ingegaan zijn als koek. Tot aan het einde van de negentiende eeuw stond het water hier immers, vooral ’s winters, voor de deur.

Maar ook in de twintigste eeuw waren er rampen. Op een houten bord aan de wand lees ik dat in de eerste wereldoorlog negen jongens sneuvelden. In de Tweede Wereldoorlog stierven vijf dorpelingen. Eén man kwam pas vier jaar na de oorlog thuis uit Rusische krijgsgevangenschap. Nog eens twee personen kwamen nooit meer terug. Wie bedenkt dat in dit gehucht toen een dikke honderd mensen woonden, moet zich een voorstelling kunnen maken van de omvang van deze catastrofe.

De gelovigen van Sankt Georgiwold moeten echt iets gaan doen aan het armoedige kerkmeubilair. Voor in de kerk, rondom de tafel met het opengeslagen bijbelboek staat een stel treurige stoelen, bekleed met dof uitgeslagen bruine skai. Die zouden in een kringloopwinkel niet misstaan. Misschien hebben ze er de centen niet voor, maar de minder bedeelden hebben gelukkig altijd nog hun dromen. Er is een verhaal over een arme sloeber niet wiet fan ’t Swartewold die op een nacht een droom heeft. Hij droomt dat hem op de Raadsbrug in Emden verteld zal worden hoe hij rijk kan worden.
Hij loopt na Hatzum to, un van da na Ditzum. Hier lett he sük na Peetjum oversetten. Wieder geiht dat Padd na Emden. In Emden loopt hij heen en weer over de Raadsbrug. Dan spreekt ‘n onbekende hem aan en vraagt wat hij in Emden doet. De arme man vertelt van zijn droom. De vreemde lacht en zegt: ‘Dromen zijn bedrog. Ik droomde vannacht dat bij ’t Swartewold daar en daar (en hij beschrijft het huisje van de inwoner van Swartewold) onder de perenboom een pot met geld ligt.’ De arme man weet niet hoe gauw hij thuis moet komen. Daar vindt hij onder die boom inderdaad een pot met gouden munten. Zijn zorgen zijn voorbij. Op de pot staat iets geschreven, wat hij niet kan lezen.
De volgende herfst krijgt de dominee van Sankt Georgiwold een ongeluk met zijn rijtuig voor de deur van de man. Hij gaat naar binnen en ziet de pot en ontdekt de inscriptie. ‘Dat is ja latien’ , zegt hij . Daar staat: als Gij nog dieper graaft, vindt Gij nog meer. ‘Man o man, wat dat bedüden deit, kan ik neet begriepen.’Maar de arme man begrijpt het wel en hij vindt onder de perenboom nog een pot, helemaal gevuld met goud.

Ik loop over het kerkhof. Niet ver van hier is een autobaan. Het lawaai van auto’s stoort me. Achter deze weg draaien moderne windmolens traag. Veel donker graniet op deze begraafplaats. Alles keurig en degelijk. Op de graven witte kiezel of donker grond met viooltjes. Het grijs-gelige zand rond de kerk is aangeharkt. Dit kerkhof wordt nog steeds gebruikt. Graven worden na enige tijd geruimd, zodat er weer plaats is voor nieuwe doden. Er zijn maar zeven oude grafzerken te vinden. Op een van die stenen staat: Ruhe sanft, auf wiedersehen.

Op weg naar huis rijd ik langs Bunderhee. Daar staan enorme boerderijen langs de weg met prachtige oude bomen. Ook hier kastanjebomen. Donkere takken in een groen waas. De geur van populieren langs een sloot. In een tuin loopt onder een bloeiende magnolia een lammetje in een hokje van kippengaas. Dan zie ik de eerste citroenvlinder! Hij fladdert in een wereld die onzeker is en vol gevaar, maar daarvan heeft een vlinder geen benul.