Houden van kippen
Vorige week bezocht ik met een kudde kinderen het Universiteitsmuseum in Groningen vanwege een tentoonstelling over Chinese kostuums. De kinderen hadden niet veel met de geëxposeerde folklore en verdwenen al snel naar de voormalige leeszaal van de UB, omdat daar een mummie zou liggen. Een schoolmeester volgt in zo’n geval de kinderen, zoals een herder zijn schapen en zo stond ik na een korte wandeling langs het Chinese textiel in de buurt van die mummie voor een kast gevuld met dissertaties. Ik keek naar de ruggen van de proefschriften en las de titels: Gezwellen van het strottenhoofd, Tuberculosis pulmonum, De Christusverkondiging aan de buitenkerkelijke mens. Mien god! De concessieve voegwoordelijke bijzin in het Nederlands van de Middeleeuwen en de Zeventiende eeuw. Ooit studeerde ik Nederlands en ik zou moeten weten wat een concessieve voegwoordelijke bijzin is. Ik weet het niet, maar ik kan met dat gemis wel leven en lees: La pureté dans le théâtre de Jean Anouilh’en dan een dissertatie met de titel Houden van kippen.
Houden van kippen…… las ik dat goed. Het stond er echt. Ene Mombarg is gepromoveerd aan de Rijksuniversiteit van Groningen op het houden van kippen. Zo lang ik leef zijn er proefschriften geschreven waar mijn verstand bij stil staat, maar toch, de titels waren in ieder geval niet zo plat. Zo herinner ik me een dissertatie over De komma in het dialect van Bruinisse. Die titel was voor mij een huiveringwekkend voorbeeld als antivoorbeeld van foute wetenschappelijke arbeid. Vanuit welke wetenschappelijke hoek heeft Mombarg het houden van kippen veren gegeven, vraag ik me af. Zou het een medische, een psychologische of een biologische studie zijn? Ik kan het niet bedenken en dus zal het wel een sociologische studie zijn.
De kinderen waren intussen uitgekeken op de mummie en we gingen terug naar school, maar het magnum opus van Mombarg liet mij niet meer los. ’s Avonds ontdek ik via Google dat het proefschrift een historisch-sociologische analyse van de georganiseerde raspluimveeteelt is. Raspluimveeteelt, wat een prachtig staccatowoord! Raspluimveeteelt, dat is een woord om op te kauwen. Leuk woord voor galgje trouwens. Dat raadt niemand.
Ik vind een inhoudsopgave van het boek in de computer en lees dat Mombarg zijn bijdrage aan de wetenschap begint met een inleiding en een probleemstelling. Dat is in ieder geval gans wetenschappelijk. Verder komen in het boek vijf hoofdvragen aan de orde. Hier zijn ze: 1. Wie houden sierkippen? 2. Waarom houdt men sierkippen? 3. Hoe organiseert men zich? 4 Hoe gaan de mensen om met kippen? Hoe zijn de onderlinge verhoudingen?
Onderlinge verhoudingen? Tussen wie? Tussen de kippen, tussen de kippenhouders of tussen de kippen en de kippenhouders?
Op een voorbeeldpagina lees ik interessante uitspraken onder de kop ‘De kippenwereld’. In de kippenwereld, lees ik, wordt naast ‘gewoon Nederlands’ ook een eigen taal gesproken die voor niet-ingewijden vaak moeilijk te begrijpen is.
Mombargs werk is een historisch-sociologische studie. Ik lees diagonaal in de digitale versie van zijn dissertatie en vind veel over de recente geschiedenis. Zo kent de kippenwereld verzuiling en de schrijver schetst welke invloed de economische crisis van de jaren dertig op de raspluimveeteelt had. Door de oorlog raakt de kippenwereld ook helemaal van de leg, want er zijn bijna dertig pagina’s gewijd aan de periode 1939-1950 in een hoofdstukje met de titel Mobilisatie, bezetting en herstel. Wat zou de Duitse bezetting betekend hebben voor de langpootmuggen of voor de riviervissen, vraag ik me af. Ik ben al over de zestig en ik zou nog zo graag eens willen promoveren.
De kippenwereld blijft me bezig houden en komt kakelend langs als ik twee dagen later bij een buurman aansteek. We staan in de tuin bij zijn kippenhok. Zoals dat hoort praten wij over het weer dat geweest is en dat komen gaat. Achter het gaas van de ren lopen een paar kipjes en een haan over de natte klei. Dan komt een vies, bruin konijn uit het kippenhok. Zijn hangoren slieren door de natte klei. Laag bij de grondser kan hij niet. Het beest ziet er heel treurig uit. Ik moet er bijna van huilen en ik zou wel een doos antidepressiva in hem willen storten. Al die regen ook, de sompige klei, de wetenschappelijke arbeid van Mombarg en dan nu dat hangoorkonijn.
Maar ik vergis me. Zo treurig is het konijn helemaal niet. Even kijkt het beest naar links en dan weer naar rechts en dan loopt het doelgericht op een klein kipje af, springt er bovenop en begint het te neuken. Het kipje staat even stil, maar loopt dan verder, terwijl het naar voedsel in de slappe klei zoekt. Het konijn beweegt zich intussen schokkend mee. Zijn enorme oren hangen aan weerszijde van het kippenkontje. Ik ben stomverbaasd en roep lachend: Sweis, jongen, dit kan echt niet!Ik wil dit niet! Dit is Sodom en Gomorra in Westerdijkshorn. Laat dit stoppen, hier komen aardbevingen van!
Mijn buurman was ooit van het gereformeerde geloof en weet alles van Sodom en Gomorra.Hij lacht en roept uit: Dat heeft hij al een tijd lang niet gedaan. Het komt vast door jou!
Op weg naar huis denk ik na over de kippenwereld van Mombarg en hoe het komt weet ik ook niet – hersens gaan vaak op een merkwaardige manier hun eigen gang – maar ik denk ook nog aan die initiatiefwet die kort geleden met succes door boer Waalkens in de kamer werd verdedigd. Die wet biedt de wetgever de mogelijkheid de sexuele omgang tussen dieren en mensen aan banden te leggen.
Waalkens heeft ervoor gezorgd dat zo’n grote zwart wit gevlekte koetjeshond het niet ongestraft mag doen met een te bruine, te blonde mevrouw.
Zulke dingen gebeuren namelijk in de mensenwereld. Er worden zelfs films van gemaakt in koude loodsen bij Lelystad, heb ik gelezen. Wie wil naar zoiets kijken. Tegen betaling nog wel.
Gisteren vertel ik een vriend over de dissertatie van Mombarg en over die curieuze verkrachting in Westerdijkshorn. Wij spreken een tijdje over seksuele aberraties en over het nut en onnut van dissertaties. Hij komt dan met een verhaal over een Nederlandse bioloog die een paar jaar geleden in de Verenigde Staten een alternatieve Nobelprijs heeft ontvangen voor een ooggetuigenverslag over ‘homoseksuele necrofilie bij de Wilde Eend’.
De bioloog is conservator van het Rotterdams Natuurmuseum. Hij werd jaren geleden opgeschrikt toen een wilde eend achtervolgd door een soortgenoot, in volle vlucht tegen een ruit van het museum vloog. Het dier viel vervolgens twee meter verderop dood neer. De conservator wilde het raamslachtoffer aan de collectie van het museum toevoegen en was vervolgens getuige van een bijzondere gebeurtenis. De dode woerd werd door zijn achtervolger, ook een mannetje, bestegen en daarna vijf kwartier doorlopend bruut ‘verkracht’. Sectie op het kadaver wees uit dat het inderdaad een woerd was. Het slachtoffer werd opgenomen in de collectie van het Natuurmuseum van Rotterdam en de bioloog besloot zijn ervaring op te schrijven. Volgens hem waren er drie opmerkelijke dingen te melden over het voorval. De woerd vertoonde homoseksueel en necrofiel gedrag en de paring duurde opvallend lang.
Zijn opmerkelijke artikel trok nogal wat aandacht, ook van de commissie die de lg-Nobelprijzen uitlooft. En zo kon het gebeuren dat een Nederlandse bioloog, Kees Moelker, in 2003 een alternatieve Nobelprijs kreeg voor zijn ooggetuigenverslag over homoseksuele necrofilie bij de Wilde eend.
Ik ben een ijdel mens. Een proefschrift zoals Mombarg schreef met, zo’n mooie homonieme titel, dat gaat me niet lukken, maar een ooggetuigenverslag met de titel Konijnen houden van kippen, dat moet haalbaar zijn.
Het vagijn van Alletta Jacobs
Een jaar later bezocht ik weer met leerlingen het Universiteitsmuseum. Nu geen tentoonstelling van Chinees textiel; er was er een expositie over Darwin vanwege het feit dat hij tweehonderd jaar geleden aan zijn survival begon.
Na een informatief praatje over de beroemde Engelsman konden de kinderen los. Eén meisje had niet veel zin. Ze was eerder in het museum geweest en herinnerde zich een glazen pot met een gelig hondenlijkje op sterk water. Daar had ze een paar nachten slecht van gedroomd en ze wilde niet nog eens die nachtmerries. Gelukkig kon ik haar verzekeren dat het hondje weggestopt was in de kelder van het museum. Ik zei haar dat veel veel ouders geklaagd hadden over dat hondje. Ze hoefde dus helemaal niet bang te zijn; het beestje was er niet meer. Een schoolmeester moet wel eens bluffen om zijn kinderen een veilig gevoel te bezorgen. Later bleek gelukkig dat het hondenlijkje echt was weggehaald.
De leerlingen hadden de expositie over Darwin snel bekeken. Ik liep met hen naar boven en kwam in een ruimte die gewijd is aan Aletta Jacobs. In de kamer trof ik een collega-begeleider, gebogen over een glazen pot waarvan hij de inhoud zorgvuldig bestudeerde. Gelukkig, geen dood hondje, dacht ik nog en liep naar het indrukwekkende bureau van Aletta Jacobs waarop een krant uit 1916 lag. Ik las een beetje, genoot van het zonlicht in de kamer en vroeg me af of al dat zonlicht niet verkeerd was voor de geëxposeerde, sepia gekleurde foto’s.
Nee!
Ik draaide me om naar mijn collega. Hij stond nog steeds op de zelfde plaats met zijn neus boven die glazen pot. Nee, nou moet je toch kijken: een vagina!”
Zoals mijn collega dat woord vagina uitspreekt. Duidelijk een nette man. Ik liep naar hem toe. Ik had wel vaker een vagina gezien, maar nog nooit in een potje. Dat wat ik zag, deed me denken aan de blubberkop van de zeewolf die ons een kwartier te voren bij de inleiding was getoond. Toen ik beter keek, zag ik wat mijn collega zag: in de doorzichtige pot dreef een enorm geelbruinige orgaan, overduidelijk een op een snijzaal gefileerd vrouwelijk geslachtsorgaan.
Het nieuws over de drijvende kut verspreidde zich snel. De een na de andere leerling bezocht de kamer van Aletta Jacobs, merkwaardig genoeg alleen meisjes. Zonder uitzondering huiverden ze. Sommigen lachten en ik vroeg me af waarom een vagina op sterk water, uitgerekend hier stond, in deze ruimte met informatie over een van de belangrijkste voorvechtsters van de rechten van de vrouw?
Er kwam een meisje binnen dat uitgebreid naar de glazen pot keek. Er staat helemaal niet bij dat het de vagina van Aletta Jacobs is, zei ze: Wat denk jij?
Ik dacht niets en ik zei ook niks. Ook voor een leraar heeft het op zo’n moment geen zin in het aangezicht van die enorme vagina een verhaal af te steken over de positie van de vrouw in de negentiende eeuw. Iedereen kent de feiten wel. Het was een tijd waarin van vrouwen van stand niet werd verwacht dat ze zich ‘nuttig’ maakten door te studeren of te werken. Vrouwen als Aletta Jacobs liepen toen zeker niet rond in werkkleding. Het korset was mode, een kledingstuk waarin ze amper adem konden halen. Aletta Jacobs wilde meer dan adem: ze wilde studeren en werken. Geen eenvoudige opgave, want de mannen maakten de dienst uit en die waren niet bereid op te schuiven. Met moeite kreeg ze gedaan dat ze een jaartje op proef aan de Groninger academie geneeskunde mocht studeren. Eerst maar eens proberen of het bevalt moeten de ‘mannetjes’ gedacht hebben. Toch gaf een van die mannen, Thorbecke, haar op de valreep van zijn leven (op zijn sterfbed) toestemming haar studie geneeskunde af te maken. Aletta Jacobs rondde die studie af en ze promoveerde bovendien. Niet over zo’n groot onderwerp als Houden van kippen, maar Over localisatie van physiologische en pathologische verschijnselen in de groote hersenen.
Een vrouw met ballen, die Aletta Jacobs en de Groninger Academie waardeert ook nu nog haar doorzettingsvermogen. Terecht is in het Universiteitsmuseum een ruimte voor deze bijzondere vrouw gereserveerd.
Het geneeskundebolwerk was tot voor kort een herenaangelegenheid. Dat is veranderd. Er zijn op dit moment meer vrouwen dan mannen die geneeskunde studeren en het is duidelijk dat vrouwen de overhand krijgen in huisartsenpraktijken, verpleeghuizen en ziekenhuizen.
Er lopen in deze wereld ongetwijfeld mannen rond die dat niet goed kunnen hebben. Misschien is er in het Universiteitsmuseum wel zo’n ‘mannetje’ dat moeite heeft met geleerde vrouwen. Iemand bijvoorbeeld die jaren lang wetenschappelijk ambtenaar was aan de RUG. Publiceerde zich klem, bezocht alle belangrijke vergaderingen en congressen zonder dat het hem verder bracht. Hij moest merken dat niet hij, maar een of andere slimme meid het baantje van hoogleraar kreeg waar hij jaren lang op uit was. Gifgroen van jaloezie besloot hij weg te gaan bij de faculteit waar hij werkte. Na een paar jaar mokkend,werkloos thuis te hebben doorgebracht accepteerde hij uiteindelijk een baantje bij het Universiteitsmuseum. Ik verzin maar. Daar moet hij op zeker moment een ruimte inrichten voor die beroemde Groningse studente, Aletta Jacobs.
Hij doet het, maar hij doet het met tegenzin en hij kan niet laten wraak te nemen op de voorvechtster van de rechten van de vrouw. Daarom zet hij op een tafel tegenover het bureau van die beroemde Groningse vrouw een fles met een geconserveerde vagina. De pot stond al jaren in een hoek van het depot van het museum. Een daad van verzet van een dolle minkukel? Die kut in het museum is een statement van een teleurgestelde man, de vagina in het glazen potje is een opgestoken middenvinger: fuck Aletta Jacobs.
Wordt niet meer vervolgd