Rondje Leeuwarden

Fietsen rondom een stad. Het is een kunst de hoge gebouwen en torens van zo’n stad zoveel mogelijk in de gaten te houden. Wie rond de Friese hoofdstad fietst merkt dat de stad gedomineerd wordt door kantoorgebouwen en dan vooral door de hoge Achmeatoren. 

Al in de zestiende eeuw wilden de Leeuwarders net zo’n hoge toren als de Groningers. Uit heel Friesland kwam geld binnen om de bouw van een Friese erectie aan de oostelijke oever van de inmiddels dichtgeslibde Middelzee te bekostigen. Maar er kwam niets van terecht. Toen de toren nog maar tien meter hoog was, begon de boel al te verzakken. De Oldehove is nooit afgebouwd en Leeuwarden is met een  scheef gezakte  toren blijven zitten. Het heeft bijna vijf eeuwen geduurd voordat  de Friezen de Groningers konden overtroeven. In die tijd was de Groningse Martinitoren  zelfs een beetje minder hoog geworden, zodat de Leeuwardense kantoorflat met zijn 115 meter hoogte nu achttien centimeter boven de Martinitoren uitsteekt. En nou maar wachten op het volgende hoofdstuk in de broederstrijd tussen Groningers en de ploerten van het hoge Noorden

Om Marssum te bereiken moet ik kilometers omrijden langs de treurig makende buitenkant van de Friese hoofdstad. Ook een 95-jarige man uit Antwerpen die deze zomer per ongeluk vierhonderd kilometer omreed, was hier. De Belg vertrok op een ochtend om in zijn woonplaats eieren te gaan kopen en miste een afslag. Hij moet wel een beetje in de war zijn geweest, want uiteindelijk belandde hij rond middernacht op de rondweg van Leeuwarden. Daar heeft hij zijn zoektocht naar een doos eieren moeten opgeven. De politie hield hem aan, omdat hij zo langzaam reed. 

Ik rijd zo snel mogelijk en word van de ene naar de andere autoweg geleid. Maar gelukkig als ik de nodige rotondes en stoplichten gepasseerd heb, ben ik echt in Friesland, om precies te zijn bij het Grauwe Paard. Dat is een café dat al in de zestiende eeuw aan de westelijke oever van de dichtgeslibde Middelzee lag. Aan de overkant lag, zoals gezegd, de Oldehove. Een oude ANWB wegwijzer wijst aan waar Leeuwarden is. Dat is helemaal niet nodig, want de zwarte Achmeatoren is vanaf de hoge wal prima te zien. De meeste toeristen komen in Marssum voor de  monumenten: er is een stins, het Poptaslot en er is een vrouwengasthuis dat gerestaureerd wordt, maar daarvoor kom ik hier niet. Ook niet voor Tatto Michel die in de Uniastrjitte de Friezen optuigt met piercings of tattoos. Ik kom voor een emaillen reclamebord van Vredestein of van een al lange tijd verdwenen biermerk dat aan de muur van een huis is achtergebleven, voor een dorpse Jugendstilgevel, voor het vale blauw van een ANWB wegwijzer, voor een vergezicht vanaf een terp over het weidse land, voor een verrassend kronkelende sloot, voor dakpannen die niet meer gebakken worden of voor het opschrift  machinesmederij op een oude schuur. Met andere woorden, ik kom om een dagje te rond rijden in een wereld die er niet meer is en waar hier nog aangename onderdelen van terug te vinden zijn. Als ik Marssum uit fiets zie ik bijvoorbeeld in een muur van een van de laatste huizen van het dorp een grijze steen. coöp. boerenleenbank, ingang achterom, staat erop te lezen. De in de steen gebeitelde pijl wees vroeger de weg.

In het dorp waar ik vijftig jaar geleden opgroeide had de directeur van de Boerenleenbank zijn kantoor aan huis. Er waren nog geen grote bankgebouwen met pinautomaten, marmer, gewapend glas en deuren die automatisch open en dicht gaan. De directeur van de Boerenleenbank had zijn kantoor in de voorkamer, of, zoals hier in Marssum in de achterkamer van zijn woonhuis. In die kamer stond een bureau en een brandkast. Hij beheerde toen al niet meer een door boeren bijeen gebracht vermogen. Wel hield hij het algemene belang nog steeds in balans met het belang van de individuele klant. Hij behandelde zijn klanten streng en rechtvaardig. Aan woekeraars had hij een pesthekel en voor een tophypotheek hoefde je bij zo’n dorpsbankier niet aan te komen. Zo’n man nam geen risico, hield niet van windhandel en had, als hij nu nog geleefd had, de kredietcrisis al lang en breed aan zien komen.  Toen ik een jaar of acht was, nam ik – en met mij heel veel Nederlandse kinderen – iedere vrijdag een kwartje mee naar school waarmee ik een spaarzegeltje kocht. Dat zegeltje werd op een kaart geplakt. Als die vol was, bracht ik hem naar de sobere kamer van de Boerenleenbank waar een knokige man in een veel te ruim zittend pak tien gulden bij schreef op een door mijn ouders geopende spaarrekening. 

Wat moet de route van Marssum naar Deinum aangenaam zijn geweest zonder autoweg en zonder kanaal. Helaas, hier zijn – zoals op zoveel plaatsen in Nederland de beide plaatsen van elkaar gescheiden door een akelig drukke autobaan en door het Van Harinxmakanaal die beide naar Harlingen leiden.

FOTO  

Een zomeravond:
jager en paard poseren
in een bocht van
de Harlinger trekvaart.

Overzichtelijke wereld:
gras en koeien
geurig hooi
zomer 1844

Mensen verdwijnen
onder en achter een horizon.
Aarde en lucht zijn
zoals de wind eeuwig

Het zeil staat bol.
Water lispelt langs de boorden
van het schip. Ver weg
de siepel van Deinum

Het forenzendorp Deinum heeft een kerk  mei de sipel op e toer. Die sipel moest twintig jaar geleden vervangen worden vanwege een overactieve bonte knaagkever. Ik ken dat kerkje al van een kneuterig schilderijtje dat ik zeven jaar geleden in Sneek zag bij een tentoonstelling over trekschuiten. Het is gemaakt in het midden van de negentiende eeuw, toen het Van Harinxmakanaal nog gegraven moest worden. Jager en paard poseren op een vroege zomeravond een beetje lullig in een bocht van de Harlinger trekvaart. De mensen in en bij de trekschuit net zo. Zo worden nog steeds vakantiekiekjes gemaakt. Het schilderijtje dateert uit 1844, het jaar dat Samuel Morse zijn eerste telegram per telegraaf verstuurde, het jaar dat de lucifer werd uitgevonden en dat in Berlijn een beroemde dierentuin open ging. Hier in het Friese land, aan de trekvaart grazen koeien, het hooi geurt en de wind drukt het zeil van een bootje op weg naar Leeuwarden opzij. Aan de horizon de uientoren van Deinum.

Van Deinum fietsen we via Biessum en Boksum naar Hilaard. Hilaard is een terpdorp met een mooie, oude kern. Het dorp ligt, zoals alle dorpen in deze streek als een oase in het groene land. Vanaf de hoogte zijn de kerktorens van de omliggende dorpen goed te zien. De plaatselijke bakker heeft een terras voor de winkel waar koffie geserveerd wordt. Het is een komen en gaan van mannen en vrouwen die zonder uitzondering met de fiets naar de bakker gaan. Het brood is inclusief een gezellig praatje. Kom mij niet aan met verhalen over stugge Friezen. Hier in Hilaard ben ik ze niet tegen gekomen. Verderop in Jorwerd is het niet anders. We waren nog niet in de kerk of een jeugdig geklede, tachtigjarige inwoonster van Jorwerd kwam op ons af om ons van alles te vertellen over de kerk van Jorwerd. In goed verstaanbaar Fries, dat wel. We krijgen een ooggetuigenverslag over de instorting van de toren van Jorwerd in 1951. Het zal je maar gebeuren dat je ’s nachts wakker wordt van een hoop herrie, uit het raam kijkt en dan moet constateren dat de kerktoren waar je al jaren tegen aankijkt er niet meer is. 

Er zijn nogal wat tachtigjarigen die zich achter een rollator of in een scootmobiel moeten voortbewegen. Zo niet deze olijke vrouw. Ze danste bijna voor ons uit naar de toren. Het was twaalf uur en de klok moest geluid, een klus die ze met het grootste gemak volbracht. Ik geloof werkelijk dat mensen die zo positief zijn als deze vrouw uit Jorwerd de meeste kans maken prettig oud te worden. Jullie hebben het eerst voor de wind, riep ze ons nog na, toen we op de fiets stapten, en vanmiddag, als jullie er tegenin moeten, heeft die wind er geen zin meer in!

In Friese dorpen zijn zoveel karakteristieke huizen. In Mantgum bijvoorbeeld. Daar hebben rentenierende boeren en dorpsnotabelen tussen 1860 en 1910 een hele straat vol gebouwd. We steken het spoor Leeuwarden-Stavoren over. De Friese hoofdstad ligt tien minuten treinen van hier.  Door Weidum rijden we naar Wirdum. 

Er zijn in het noorden drie Wirdums, in Oost-Friesland, in Groningen en hier in Friesland. We eten in het Friese Wirdum een broodje op een terrasje tegenover de Spar. Een paar oudere heren hebben de middagprak achter de kiezen en ze lopen met hun biljartkeus onder de arm het café in. Thuis doen de vrouwen de afwas. Die mannen hoeven niet naar een cursus pensioeninzicht. 

We hebben de wind in de rug als we via Swichum en Warga naar Wartena fietsen. Daar gaan we verder met een pontje. Twee dames bedienen een bootje waarvan de elektromotor door zonne-energie wordt aangedreven. Er is geen wolkje aan de lucht en we varen langzaam en duurzaam door de haven het kanaal op. Een speedboot spuit voorbij. Aan het stuur zit een dikzak die misschien wel door Tatto Michel uit Marssum is versierd. Zelfs van zijn blubberlijf heeft een of andere Michel nog een kunstwerk kunnen maken. Een blond meisje zit op de boeg van de boot en kijkt bewonderend naar haar getatoueerde vriend. Ik wil de beiden fotograferen, maar ze zijn al weer voorbij. Langs het Prinses Margrietkanaal fietsen we over een schelpenpad naar het volgende pontje. Ook nu worden we overgezet met een bootje dat op zonne-energie vaart. Een stel jongens is aan het klooien. Hun baltsgedrag heeft weinig zin. Er is geen famke in de omgeving te ontdekken, alleen een paar bejaarden op degelijke rijwielen. Voor hun kan de show die ze opvoeren niet bedoeld zijn. De veerman speelt het spelletje mee. Nadat we hebben aangelegd en als de jongens al weer uit het zicht zijn, legt hij ons uit hoe je met jongeren moet omgaan. Wij luisteren beleefd. Ik kijk naar het terras van de camping. Daar zitten een man en een vrouw die eigenlijk liever zonder elkaar zouden zijn. Vakantie is het moment om dat elkaar duidelijk te maken. 

Wij gaan via Tietjerk naar Rijperkerk. Het landschap is veranderd, het is minder open, meer een coulissenlandschap. De huizen zijn kleiner en armoediger. De nieuwe tijd is overal zichtbaar. Zo passeren we een bedrijf dat in zonnecollectoren handelt. Maar de sneeuw van vroeger bedekt hier ook nog grote delen van het landschap. Zo vinden we voorbij Giekerk een prachtig kerkje met veel romaanse elementen. Tufsteen in allerlei soorten en maten en ook kolonetten van roze Bremer zandsteen en rondboognisjes. De oude toren is er niet meer, maar het nieuwe torentje mag er ook wezen. We passeren het elfstedenmonument, een brug die met duizenden tegeltjes is opgesierd. Het monument is een vertrutting van de tocht der tochten. De laatste brug op de elfstedenroute. Als je onder die brug doorrijdt ben je in de gemeente Leeuwarden en dus dicht bij de finish. 

Bij Wijns belanden we op een terras aan de Ee. Verderop zit een groepje mannen en vrouwen. Ze genieten niet van de zon en ze zien helemaal niet hoe een jongen zijn piraatje sierlijk door de wind laat gaan in de Ee. Ze  kankeren op de boze wereld. In die wereld zijn te veel heterosexuele stelletjes die de homosexuele medemens buitensluiten. Gelukkig is het hier op het terras van dit eetcafé aan het water heel aangenaam en de sorbets zijn ook dik in orde. We laten ons voor de derde keer door een pontje overzetten. Zo’n pontje heet in het Fries een oerset.

Dan arriveren we in Britsum, het zoveelste klassieke terpdorp. Het dorp lag ooit aan de oostkant van de Middelzee. Bij een rondje om Leeuwarden ontmoet je die oude zeearm telkens weer. Ook hier kan ik het niet laten me voor te stellen hoe het hier in de Middeleeuwen was. De kleine vissersbootjes aan de voet van de terp. De geur van geteerd hout. Al dat water voor de deur. De herfststormen die over de kleine huisjes waaien. 

In de dorpen ten noorden van Leeuwarden zijn veel karakteristieke woningen te vinden en daarnaast bijna overal straten met armoedige, haveloze nieuwbouw uit de na-oorlogse periode. Ook in Cornjum zien we dat. Daar fietsen we over het terrein waar in de negentiende eeuw nog een Markies de Cantecleerachtig kasteel stond. In het begin van de vorige eeuw is  dat afgebroken. Nu staat er een saai nepkasteeltje. Ik vraag me af of de Martenastate iets te maken heeft met Hessel van Martena, de verrader van Friesland waarover we deze zomer een tentoonstelling zagen in Franeker. Over een rechte dijk die waarschijnlijk in de Middeleeuwen in de opgeslibde Middelzee is aangelegd fietsen we naar Beetgum. Hier passeert ons de zoveelste versie van Doutzen Kroes. Niks mis met die Friese famkes die zonder uitzondering stevig doorfietsen. Wij ook trouwens. We zijn nog maar een paar kilometer van Marssum. Dan hebben we zo’n honderdtwintig kilometer gefietst.