Je replie ma veue au dedans
Over het belang van Montaigne en over de actualiteit van zijn werk
Het is van alle tijden, mensen die vol zijn van zichzelf. Dit voorjaar zag ik in Weimar in de Herzogin Anna Amalia Bibliothek een tentoonstelling van Freundschaftsbücher. Die vriendenboeken, een soort van poesiealbums voor grote mensen, werden al in de zestiende eeuw, de tijd van Montaigne, gemaakt. Studenten en ook andere welgestelde mensen namen zo’n leeg Liber Amicorum mee op reis, trokken langs Duitse steden, of maakten langere reizen, naar Italië bijvoorbeeld, en hoopten dat de lege bladzijden van hun album gevuld werden met verhaaltjes (en afbeeldingen) van de vrienden die ze en route maakten. Het was belangrijk, dat je beroemdheden ontmoette en vooral dat ze wat in je boekje schreven, want daar kon je thuis mee voor de dag komen.
Vrienden maken kan tegenwoordig digitaal via facebook. Je hoeft er niet eens voor op reis. Het lijkt of de eenentwintigste eeuw meer dan de tijd daarvoor vol is met mensen die vol zijn van zichzelf. Door internet en sociale media hebben we volgens filosoof Stine Jensen veel meer contacten dan we aankunnen. We willen zo graag nabijheid, noem het geluk, maar het is de vraag of we wel zo goed in kaart hebben wat we eigenlijk zelf willen. Ook hoogleraar Maarten Doorman hield zich onlangs in een lezing kritisch bezig met wat hij noemt de facebookisering van jonge schrijvers. De nieuwe generatie schrijvers is er niet op uit een originele bijdrage aan de literatuur te leveren, het gaat hen meer om een bijdrage aan de eigen reputatie. Een boek publiceren is goed voor je eigen imago. Je kunt er op facebook mee voor de dag komen. Als je het goed aanpakt is het een shortcut to fame. Nogal wat schrijvers vijlen net zo lang aan hun teksten tot de eigen wederwaardigheden, relatiebeslommeringen, familieproblemen en jeugdherinneringen tot literatuur zijn opgeschaald. De schrijver is met andere woorden een zzp’er geworden die erin slaagt het eigen narcisme, de ijdeltuiterij door middel van een boek te gelde te maken.
Net als al veel bloggers, twitteraars en facebookers schrijft Montaigne over zichzelf.
Na het overlijden van zijn boezemvriend Etienne de la Boétie, miste hij iemand met wie hij kon praten. Zo’n persoon had hij nodig om zijn gedachten te formuleren. Hij ontdekte dat hij ook met zichzelf kon praten en over zichzelf kon schrijven en dat hij al schrijvend zijn gedachten en ideeën een vorm kon geven. Het was voor hem een heel praktische manier om zich geestelijk in leven te houden door zich bijvoorbeeld telkens weer af te vragen wat een sceptische, stoïcijnse houding dan wel een wat meer epicuristische instelling in diverse omstandigheden waar een mens mee te maken heeft en nog preciezer, waar hij zelf mee te maken had, zou opleveren. Montaigne was – vermoed ik – een praktisch ingesteld mens. Hij moest niets hebben van extremiteiten en luchtfietserij.
Ik heb mij zelf de vraag gesteld of het spreken met anderen en de wat eenzamere bezigheid van het schrijven goede manieren zijn om de gedachten die nogal eens bij mij opkomen op een rijtje te zetten, structuur te geven. Kunnen we met andere woorden al pratend of schrijvend een losse gedachte of een verward idee omvormen tot ‘iets wat voor ons zelf volkomen duidelijk is’ zodat we beter inzicht krijgen in het doen en laten van ons zelf en van de mensen waarmee we te maken hebben? Zijn praten en schrijven effectieve manieren om gedachten te structureren om je zelf met alles erop en eraan in kaart te brengen? Ik kwam terecht bij een essay van de Duitse schrijver Heinrich von Kleist met de titel Über die allmähliche Verfertigung der Gedanken beim Reden. (Over het geleidelijk ontwikkelen van gedachten tijdens het spreken) Kleist beschrijft heel precies hoe het idee juist door het spreken tot stand kan komen. L’idée vient en parlant noteert deze Duitse schrijver in de taal van de buurman. Ik zou willen beweren dat voor Montaigne en voor veel mensen geldt dat l’idée vient en ecrivant.
Laat ik voor mijzelf spreken. Ik werk dagelijks achter mijn bureau mijn losse gedachteflodders en verwarde ideeën uit tot teksten die voor mijzelf duidelijkheid opleveren. Wat die teksten voor een ander te betekenen hebben, laat ik graag in het midden en dat kan me eigenlijk ook niks schelen. Schrijven is voor mij zelfonderzoek. Soms praat ik een paar uur achter elkaar via mijn laptop met mijzelf. Als ik dan de volgende dag verder ga met schrijven, merk ik dat er iets ontstaat waar ik plezier aan beleef en dat mij soms ook inzicht oplevert.
Terug naar Montaigne. Die probeerde door zelfonderzoek erachter te komen wat hij moest doen en wat hij beter kon laten, kortom hoe hij moest leven. Hij schreef voor de vuist weg wat in hem op kwam. Niet over zijn grote daden of prestaties. Wel over uiteenlopende onderwerpen. Bijvoorbeeld over kannibalisme, de gewoonte om kleren te dragen, een voorkeur voor liggend neuken in plaats van staand of de voorliefde voor vrolijk gezelschap. Van alles komt aan bod in de Essais. De probeersels zijn gelardeerd met anekdotes die soms uit het leven van de schrijver en voor een ander deel uit de klassieke literatuur zijn geplukt.
Zijn belang ontleent Montaigne aan het feit dat hij in zijn werk zichzelf telkens opnieuw belangrijke vragen stelt. De belangrijkste vraag die keer op keer aan de orde komt, is de vraag hoe moet ik leven. Op die hoofdvraag geeft hij antwoord door zichzelf praktische deelvragen te stellen. Ik noem er een paar. Hoe moet ik omgaan met angst, met angst voor de dood bijvoorbeeld? Hoe verwerk ik het verlies van een kind of van een geliefde? Hoe ga ik om met tegenslagen? Hoe haal ik het beste uit ieder moment van mijn leven?
Een antwoord op de vraag hoe hoor ik te leven interesseert Montaigne minder . Hij heeft de pest aan moraliseren.
Montaignes Essais laten zich lezen als blogs, zeggen sommigen. Ik wil dat enigszins relativeren. Niet alle blogs zijn het zelfde en ook de motieven van bloggers als het gaat om hun schrijflust is nogal verschillend. Bovendien leidt het verlangen om een historische persoon te vergelijken met hedendaagse personen vaker tot clichés dat tot het begrijpen van die persoon uit het verleden. Als ik Montaigne dan toch een blogger zou willen noemen dan constateer ik dat hij er een is die niet alleen bezig is zichzelf en zijn gevoelens te etaleren. Hij wil zichzelf en zijn lezers een spiegel voorhouden. Ik vind Montaigne op zijn best als dat wat hij over zichzelf vertelt herkenbaar is en vooral als dat wat hij noteert geobjectiveerd is. In dit opzicht laat hij naar mijn smaak ook wel eens een steekje vallen. Het overdadig citeren van de gelezen klassieke literatuur kan ik ook niet altijd waarderen, maar gelukkig was er veel te genieten bij de lezing van de Essais:
Montaigne schrijft over zichzelf:
Ik kijk naar binnen, richt mijn blik op mijn innerlijk en bied hem daar verpozing. Iedereen kijkt voor zich uit, ík kijk in mijzelf: ik heb slechts met mijzelf van doen, ik sla mij zelf voortdurend gade, onderzoek en proef mijzelf.
Montaigne is niet de enige die de waarde inziet van wat tegenwoordig wel zelfreflectie wordt genoemd. Eeuwen voor hij geboren werd, beitelde iemand op het fronton van de tempel van Delfi de woorden Ken uzelf. Daarmee deed hij de passanten van die tempel wel wat aan. Niets is moeilijker dan jezelf te leren kennen..
Je kunt onaangename ontdekkingen doen als je bereid bent achter je eigen innerlijke gordijn te kijken en het is niet iedereen gegeven te accepteren dat het daarachter niet altijd even mooi, goed of aangenaam uitziet.
Montaigne wist dat en desondanks keek hij naar zich zelf en komt tot de conclusie dat hij zich niets moet aanmatigen, dat hij maar beter bescheiden kan zijn:
Als anderen even aandachtig naar zichzelf zouden kijken als ik naar mij, dan zouden zij net als ik zien dat wij vol dwaasheid en ijdelheden zitten. Die kan ik niet kwijtraken zonder mijzelf kwijt te raken. We zijn er allemaal mee behept, de een niet minder dan de ander. Maar degenen die dit beseffen hebben er minder last van, al weet ik ook dat niet zeker.
Dat laatste zinnetje is typerend voor Montaigne. Hij twijfelt en geeft liever geen oordeel over iets waarover hij geen enkele zekerheid te bieden heeft. Hij kent zijn plaats in het grote geheel en schrijft: Je soutiens, ik wacht af.
Montaigne is bescheiden en onderscheidt zich in dat opzicht van nogal wat bloggers:
Ik heb op de wereld geen opvallender monster of mirakel gezien dan ikzelf ben. Door de tijd en de gewoonte raakt een mens met de raarste dingen vertrouwd, maar al naar ik meer met mijzelf omga en ik mijzelf beter ken, verbaas ik mij meer over mijn wanstaltigheid en begrijp ik minder van mijzelf.
Montaigne moet niets hebben van mensen die zich gedragen of ze beter zijn dan een ander. Je zelf geslepener achten dan anderen is de zekerste weg om te worden bedrogen. Mensen zijn niet beter dan de dieren zegt Montaigne en laat in zijn dierenverhalen zien dat sommige dieren de mens overtreffen als het om bepaalde vaardigheden gaat. Montaigne ziet de dieren als gelijkwaardig aan de mens. Zij kijken naar ons, zoals wij naar hun kijken:
Als ik met mijn kat speel, vermaakt ze zich misschien wel meer met mij dan ik met haar. (..) We houden elkaar wederzijds voor de gek. Zoals ik naar eigen goeddunken begin of ophoud, doe zij dat ook.
En elders:
Ik ben, eerlijk gezegd, zo kinderlijk van aard en zo teerhartig dat het mij moeilijk valt het aanbod van mijn hond af te slaan om met hem te ravotten, als hij daar op een ongelegen moment om vraagt.
Montaigne kijkt dus beslist niet alleen naar zich zelf. Hij verplaatst zich misschien wel van nature in een ander en hij ervaart dat hij het niet kan aanzien dat anderen lijden. Geen wonder dat hij niets moet hebben van geweld en gruweldaden. Montaigne heeft een uitgesproken hekel aan de jacht. Hij beschrijft hoe verschrikkelijk hij het vindt als een haas door honden gegrepen wordt, maar nog moeilijker voor hem is het martelen en doden van mensen door de rechterlijke macht.
Zelfs naar executies van rechtswege kan ik, al zijn ze nog zo terecht, niet kijken met een onbewogen blik. (…) Ik vind het zo ellendig iemand te beledigen dat ik het zelfs niet kan als de redelijkheid daarom vraagt. En toen de omstandigheden mij noopten vonnissen over misdadigers uit te spreken, heb ik er de voorkeur aan gegeven het recht niet al te strikt toe te passen.
De weerzin nogmaals is instinctief, heeft Montaigne van nature. Hij voelt zich verbonden met andere levende wezens en kan (en wil) zich ook in een ander verplaatsen. Zo bestudeert hij menseneters, maar ook Braziliaanse indianen in Rouen en noteert dat die indianen medemensen als elkaars helften zien en hoe ze zich erover verbazen dat rijke Fransen zich volvreten terwijl hun helften voor de deur verhongeren. Montaigne kan zich verplaatsen in die indianen. Hij begrijpt hoe ze naar de Europeanen kijken, omdat hij zich hun zienswijze eigen heeft gemaakt:
Wij hebben op grond van een bepaald respect, een algemeen menselijke plicht, niet alleen een band met de dieren, die leven en gevoel hebben, maar zelfs met de bomen en de planten. Wij moeten rechtvaardig zijn voor de mensen, en goed en welwillend voor de andere schepselen die daar ontvankelijk voor zijn. Tussen hen en ons bestaat iets als betrokkenheid en een wederzijdse verplichting.
Ook in groter verband blijkt dat Montaigne verder kijkt dan zijn neus lang is. Ieder mens komt tijdens zijn leven wel eens in de problemen. Montaigne kan daarvan meepraten, maar hij vindt dat de moeilijkheden een mens nooit de baas mogen worden. Het helpt – zegt Montaigne – als je in een lastige situatie de problemen vanuit verschillende gezichtspunten bekijkt. Je moet boven de moeilijkheden staan en ervoor zorgen dat ze je niet overspoelen:
Alleen wie zich het grootse beeld van moeder Natuur in al haar majesteit voor kan stellen, als op een schilderij, wie van haar gelaat een alzijdige, niet-aflatende verscheidenheid afleest en daarin zichzelf, en niet alleen zichzelf, maar een heel koninkrijk ziet als een onbeduidend stipje: alleen zo iemand ziet de dingen in hun juiste proporties.
Montaigne pleit er regelmatig voor dat men in buitengewone omstandigheden (oorlog, dood, ziekte) zoveel mogelijk het gewone leven probeert te handhaven. Daar zijn bizarre voorbeelden van te vinden in de Essais. De vraag is of die houding altijd en onder alle omstandigheden aan te bevelen is.
Montaigne schrijft uitvoerig over zichzelf, maar hij bewaakt het evenwicht. Hij overschat zichzelf niet en slaat nooit door in egotripperij. Hij is een evenwichtskunstenaar die kritisch naar zich zelf kijkt. Hij accepteert zijn eigen zwakheden en past zijn mening en zijn gedrag aan. Hij weet dat een mens zich heeft te voegen naar de werkelijkheid en dat pogingen om de werkelijkheid naar zijn hand te zetten vaak mislukken. Hij moet niets hebben van extremiteiten, van fanatieke idealisten, van utopieën of van tirannen. Montaigne zoekt naar de balans. Een mens moet in balans zijn met zijn omgeving. Dat is toch wel een soort van moraal die deze antimoralist zijn lezers telkens voorhoudt. Om dat evenwicht te bereiken moet de mens de werkelijkheid en zich zelf nemen zoals die is en hij moet die werkelijkheid door zoveel mogelijk brillen bekijken:
Van de wel honderd verschillende aspecten en details die elke zaak heeft, neem ik er een op, nu een om er een beetje aan te likken, dan weer om het lichtjes aan te roeren, soms ook om erin te prikken tot op het bot. Ik geef er een steek in, niet zo breed mogelijk, maar zo diep mogelijk; en als het even kan, kijk ik er vanuit een ongewoon standpunt naar.
Montaigne hield niet van moraliseren en toch zijn er in de Essais ongeschreven leefregels te vinden. Stefan Zweig zocht en vond ze. Ik parafraseer wat hij noteerde :
Je moet niet ijdel en trots zijn. Je niet laten meeslepen door geloof, ongeloof, overtuigingen of partijen. Je niet vast houden aan gewoontes. Onafhankelijk blijven van je familie en van je omgeving. Nooit te fanatiek worden. De baas zijn over je eigen leven. Weten te leven met de dood.
Samenvattend is de ongeschreven moraal: leef zo goed mogelijk en blijf in evenwicht.
Montaigne wordt in onze tijd door velen, ook door filosofen, gewaardeerd. Filosofie over levenskunst is populair. In Nederland houdt Joep Dohmen zich er al jaren mee bezig. Op Europees niveau timmert Alain de Botton aan de weg. Je ziet steeds meer filosofen die de filosofie weer verbinden aan het leven van alledag. Ik lees een interview in De Volkskrant van 19 mei waarin een Franse filosoof, Frédéric Lenoir zegt: De moderne filosoof moet de mens helpen zichzelf te kennen. We gaan gewoon terug naar de oudheid, toen deed filosofie niet anders. De praktische filosofie is lange tijd in diskrediet gebracht. Filosofen waren meer geïnteresseerd in concepten, theorieën, grote ideeën. (…) Pas in de loop van de jaren negentig van de vorige eeuw is daar verandering in gekomen.
Vraag van de interviewster: Dat de filosofie die taak weer op zich neemt, wat zegt dat over onze samenleving?
Dat zegt vooral dat we dat type filosofie hard nodig hebben. Vergeet niet dat het westen lange tijd religieus en dogmatisch is geweest, dat we eeuwen hebben gekend waarin er voor de niet-christelijke filosofie nauwelijks ruimte bestond. (..) De emancipatie van de filosofie is in de Renaissance begonnen met mensen als Montaigne en Spinoza, die met hun handreikingen voor het dagelijks leven teruggrepen op de oude Griekse tradities.(..) We keren terug naar het punt waar de Grieken al waren, en Spinoza en Montaigne: filosofie gaat niet meer uitsluitend over grote ideeën maar spitst zich toe op het individuele leven. Opnieuw is er het inzicht dat je de wereld niet zult veranderen door grootse politieke hervormingen, maar door veranderingen in de manier waarop je zelf tegen die wereld aankijkt. Als het individu erin slaagt zichzelf te verbeteren, zal uiteindelijk de wereld verbeteren.