Na het grote succes van Altes Land (Het oude land) verscheen vorig jaar een tweede roman van Dörte Hansen: Mittagsstunde. De gebeurtenissen in de romans spelen zich vooral af op het Noord-Duitse platteland. Beide romans zijn te lezen als een subtiel pleidooi voor een samenleving waarin mensen zich thuis kunnen voelen, waarin ze elkaar respecteren en gerespecteerd worden en waarin ze elkaar – als dat nodig is -ondersteunen.
Eind april ligt een Nederlandse vertaling in de winkel.
Vroeger was middagrust op het platteland gewoon en noodzakelijk. Ook in Brinkebüll, een fictief dorp in het uiterste noorden van Duitsland. Dörte Hansen beschrijft in haar roman hoe het middaguur daar verdwijnt net als de geur van versgebakken brood, geluiden uit de smederij, de enige kruidenierswinkel, oude kastanjebomen langs een oneffen maar gezellige dorpsstraat, de eenmansschool en zandpaden die zich tussen kleine omzoomde akkers slingeren. De dorpskroeg blijft, maar die verdwijnt ook met het overlijden van de hoogbejaarde kroegbaas, Söhnke Feddersen. Zijn ‘dochter’, Marret, is dan al spoorloos en haar zoon, Ingwer, die verlof had genomen om zijn beide grootouders in de laatste fase van hun leven te verzorgen, brengt ten slotte zijn demente grootmoeder naar een verpleeghuis. Hij keert terug naar Kiel waar hij als archeoloog verbonden is aan de universiteit.
Middaguur is de geschiedenis van de ondergang van de dorpscultuur. Het niet bestaande Brinkebüll staat voor alle dorpen in West-Europa. Dörte Hansen beschrijft de teloorgang van de dorpscultuur vol weemoed en met humor. Denk niet dat de schrijfster het dorpse bestaan verheerlijkt. Ze maakt duidelijk hoe beklemmend de sociale controle kon zijn in zo’n gemeenschap en hoe mensen wegkeken als bijvoorbeeld kinderen door hun vader geslagen werden en desondanks is Middaguur een ode aan het dorp waar de mens zich vanaf het moment dat hij zijn zwervend bestaan opgaf thuis ging voelen. Zo’n dorp was een wereld op zich. Dorpsbewoners konden heel goed zonder de stad, maar – vraagt Hansen zich af – wat moet een dorpsmens in een moderne wereld?
De hoofdpersoon uit haar roman, Ingwer Feddersen, voelt zich ontheemd, weet niet hoe nu verder: zijn dorp bestaat eigenlijk niet meer en in de stad kan hij niet aarden. Middaguur is een weemoedige en ontroerende roman over de menselijke eenzaamheid en over het menselijk tekort!
Die ondergang van Brinkebüll begint in de zestiger jaren met de ruilverkaveling, met de modernisering van het boerenbedrijf. Het Duitse woord voor ruilverkaveling is ‘Flurbereinigung’. Letterlijk betekent dat ‘schoonmaken van woeste grond’ alsof het land rond Brinkebüll vuil was noteert de schrijfster verontwaardigd.
Kleine weilandjes worden gegrasfalteerd, akkers glad gebulldozerd, houtwallen en heggen achteloos weggeschoven. Het scheelt niks of een hunebed, overblijfsel uit een tijd dat de eerste mensen zich in Brinkebüll vestigden, was verdwenen.
Zandpaden worden wegen en de dorpsstraat verandert in een snelweg waar hard gereden kan worden. Als een jongetje uit het dorp overreden wordt, is iedereen weliswaar ondersteboven, maar de weg blijft.
Vanzelfsprekend lijden de dieren onder de rationalisatie van het landschap: hazen verdwijnen, een reekalf wordt vermorzeld door een landbouwmachine en als ook de ooievaars in het voorjaar niet meer terugkeren is dat voor Marret Feddersen, die merkwaardige, in zichzelf gekeerde ‘dochter’ van Söhnke en Ella Feddersen het zoveelste teken van ondergang.
Marret is een dorpsgek die helemaal niet gek is. Ook de dochter van de bakker die boeken leest tot ze er letterlijk bij neervalt is afwijkend, maar beslist niet gek.
De wereld vergaat! Marret Ünnergang roept dat zo vaak, dat niemand in het dorp die waarschuwing nog hoort. Ze loopt op afgesleten, witte, houten sandalen door het dorp en verzamelt veren, stenen, boomschors en dode dieren. Ze documenteert alles wat verdwijnt, ze wil vasthouden en ze is in zekere zin niet anders dan de dorpsschoolmeester die dagelijks de velden rond het dorp afstruint naar overblijfselen uit het Neolithicum.
Een van de landopmeters bij de ruilverkaveling verwekt een kind bij Marret. Ze is zeventien en doet op gruwelijke wijze haar best de zwangerschap af te breken. Als haar zoon, Ingwer, toch geboren wordt, weet ze niet wat ze met hem aan moet. Gelukkig ontfermen haar ‘ouders’ zich over de jongen. De belangrijkste bijdrage aan de opvoeding van haar zoon is dat ze hem Duitse levensliederen leert. Muzikale bagage voor het leven: bij alles wat Ingwer meemaakt past wel een Duitse Schlager.
Verleden en heden wisselen elkaar af in de roman. Het heden wordt verteld vanuit Ingwer. Soms is hij even in Kiel, maar meestal verzorgt hij in Brinkebüll zijn beide grootouders. Dörte Hansens weergave van de laatste periode van Ingwer met zijn grootouders is ontroerend en vermakelijk tegelijk. Vlijmscherp is Hansen als ze het leven van Ingwer met de onechte rijkeluiskindjes in de Kieler woongemeenschap beschrijft. De kritiek op het universitaire wereld is ook niet mis te verstaan . Onecht of echt dat is de meetlat waarlangs Ingwer Feddersen als een hedendaagse Holden Caulfield anderen beoordeelt.
Hoe lees je dit boek nu als je het dorpsleven niet kent, of als je dat gedoe met oude mensen in de laatste fase van hun leven nog nooit hebt meegemaakt? Ik heb me dat afgevraagd.
Laat ik die vraag illustreren met een voorbeeld. Hier, op het Groningse platteland rijdt een boer me tegemoet. Ik op de fiets. Hij op een trekker. Ik groet hem door mijn rechterhand omhoog te steken: Moi!
Hij lijkt mij niet te zien, kijkt de andere kant op, houdt het stuur van zijn trekker met beide handen vast en steekt de wijsvinger van zijn linkerhand omhoog. Eén vinger, meer niet. Hij lacht verlegen als we elkaar passeren.
Dorpsmensen herkennen dit. Dörte Hansen ook. Ze beschreef het bovenstaande zoals ze zoveel herkenbare details van het leven in een dorp vastlegde.
Bij het lezen van dit boek dacht ik aan Heimat die door Edgar Reitz gefilmde Duitse kroniek. In de eerste aflevering van die filmtrilogie wordt verteld hoe Anton Simon als Wehrmachtssoldaat de oorlog overleeft. Hij komt pas in1947 thuis uit Russische gevangenschap. Dat overkwam meer Duitse soldaten. Ook Söhnke Feddersen keert enkele jaren na de oorlog terug. Op subtiele wijze – want het boek is nergens zwaar op de hand – vertelt de schrijfster welke gevolgen die verlate thuiskomst had. 8 februari 2019.
Samenvatting van Das alte Land .
Gravin Hildegard von Kamcke vlucht in de winter van 1945 uit Mazurië naar het westen. Na een afschuwelijke tocht over de bevroren Oostzee waarbij ze haar zoontje verliest (Vera blijft zich levenslang de op het ijs achtergelaten kinderwagen herinneren) komt ze met de vijfjarige Vera als vluchteling aan bij een oude vakwerkboerderij in das alte Land (ten noordwesten van Hamburg/ten zuiden van de Elbe). Ze wordt met tegenzin opgenomen door de boerin, Ida Eckhoff. Moeder en dochter krijgen een plek in een ijskoud vertrek. Ida maakt duidelijk dat ze van haar niks hoeven te verwachten (Von mi gift dat nix!). Er ontstaat een strijd tussen de boerin (wier familie al zes generaties op de oude boerderij woont) en de gravin (klassiek geschoolde zangeres met een oude stamboom in de rug). De gravin reageert op het koele gedrag van de boerin met een aria uit der Zigeunerbaron. (Ja das schreiben und das Lesen/ ist nie mein fach gewesen,/ Denn schon von Kindesbeinen / Befasst’ich mich mit Schweinen) Ida kan daar niet op reageren en Hildegard gaat met opgeheven hoofd haar gang.
Haat en rivaliteit genoeg. Toch ziet Ida ziet ook de kwaliteiten van de adellijke dame die als een man in de stal werkt terwijl ze ondertussen Mozartaria’s blaat.
Ook Ida Eckhoff heeft het een en ander achter de kiezen: Acht jaar geleden is haar man verdronken. Haar zoon, Karl, is door de Russen gevangengenomen. Karl komt in 1947 terug met een stijf been. Geestelijk is hij een stumper, een wrak.
Tussen Vera (die net zo energiek is als haar moeder) en Karl (die tot niets komt) klikt het. Karl verzorgt het doldrieste kind. Karl is onder de indruk van Hildegard die zich niet laat koeioneren door zijn moeder. De gravin maakt gebruik van die situatie en in de winter nadat Karl is teruggekeerd uit Rusland zit de Gravin met haar altijd hongerige kind aan tafel in de woonkamer. Een paar maanden later trekt Ida zich terug in het ‘ouderengedeelte’ van de boerderij en ze heeft dan een schoondochter (Hildegard) die ze hoogacht en haat.
Zwei Frauen, ein Herd, das war noch niemals gut gegangen . Het is oorlog tussen Ida en Hildegard. Vera beweegt zich onopvallend tussen de fronten. Ze spreekt plattdeutsch met Ida en hochdeutsch met de moeder. Karl houdt zich afzijdig. Maar het conflict escaleert als Hildegard een tweehonderd jaar oude eikenhouten kast laat weghalen vanwege een piano.
Dan wordt het Ida te veel. Ze trekt klederdracht aan, sluipt de trap op en hangt zich op terwijl Hildegard triomfantelijk een ‘Alla Turca’ hamert op de toetsen van de vleugel. Vera ontdekt oma Ida die in der Luft zu tanzen lijkt.
Daarmee is de familiesaga niet afgelopen. De gravin houdt het voor gezien met Karl. Ze trouwt met een rijke architect (nicht von Stand, alles nicht ganz comme il faut, aber beinahe) en belandt in de kringen van de betere kringen in Hamburg. Uit haar huwelijk wordt (in 1956) een dochter geboren: (Vera’s stiefzus Marlene).
Vera blijft een beetje ontheemd achter. Ze kan nergens aarden. Ze heeft wel eens een man, maar ze wil haar vrijheid niet kwijtraken aan een vaste meneer. Ze studeert tandheelkunde en heeft een praktijk in het dorp. Zij zorgt voor Karl die er heel slecht aan toe is en ze voelt zich ook verantwoordelijk voor het huis. Ze wordt in het dorp getolereerd en gerespecteerd, maar ze blijft een rare, een vluchtelingkind, een buitenbeentje. Uiteindelijk zorgt ze – geholpen door haar trouwe buurman Heinrich Lührs – dat Karl op een liefdevolle manier uit zijn lijden verlost wordt.
De roman bevat (net als in Mittagsstunde) globaal twee tijdlagen. Het verleden bestrijkt een paar decennia. In het heden is Anne, de dochter van Marlene (zij dus is de nicht van Vera) de protagoniste. (bestaat deze vrouwelijke vorm van protagonist eigenlijk?). Anne houdt net als haar oma (Hildegard) van muziek, maar ze heeft niet zoveel talent en voldoet niet aan de verwachtingen van haar moeder. Ze stopt met haar muziekstudie en gaat een tijdje in opleiding voor meubelmaker. Ze kan geen passend werk vinden en gaat werken bij een privémuziekschool, ‘Musimaus’. (De naam zegt genoeg)
Dörte Hansen moet niets hebben van het cultuurtje van welgestelde burgers. Ze bespot het gedrag van de ouders die hun kinderen die Freude an der Musik willen laten ervaren.
Anne heeft een hekel aan de ‘musimaus’-sfeer. Als een verwend kind aangemoedigd door de moeder (geringelte Strumpfhose, geblümtes Tuch im Haar – möchtest du da mal reinpusten) haar sopraanfluit vol blaast met wafelresten) stopt voor haar het musimaus-gedoe.
Dörte Hansen spot met de stadse fratsen en ook met het gedrag van academici (Burckhard Weisswerth) die het landleven op een (in haar ogen) overdreven en onrealistische manier verheerlijken. Ze staat aan de zijde van de professionele fruittelers die moeite hebben het hoofd boven water te houden in het schilderachtige ‘altes Land’. Dirk zum Felde bijvoorbeeld rijdt verbitterd door het ‘Freilichtmuseum’ en verspreidt das böse Gift auf die armen, armen Bäume.
In dat spanningsveld leeft Anne met Christoph en hun zoontje Leon. Ze verlaat Christoph als ze hem in compromitterende omstandigheden met een andere dame aantreft en ‘vlucht’ naar haar tante, Vera. Vera ontfermt zich over de vluchteling en over de kleine Leon. Anne neemt de leiding bij de reparatie en restauratie van de oude boerderij.
De roman bestrijkt zo’n zeventig jaar. De schrijfster vertelt het verhaal met terugblikken en ze maakt telkens sprongen tussen heden en verleden.
Boven het verhaal staat de inscriptie op de gevel van de oude boerderij: Dit Huus is mien un doch nich mien, de no mi kummt, nennt’t ook noch sien.
De kring wordt gesloten als Marlene met haar dochter Anne naar Mazurië reist om te ontdekken wat er over is van het bezit van de familie van moeder/grootmoeder.