kerstverhalen (2019)

Inleiding

Ik wil een kerstverhaal schrijven, maar het weer zit niet mee. Op verschillende plaatsen in deze provincie zijn bij de dorpen al stukken land onder water gezet en wachten ijsbanen op ijs, maar het is te warm voor een kerstverhaal. Want in zo’n verhaal moet ’t sneeuwen. Buiten moet het bitter koud zijn zoals in het beroemdste kerstverhaal dat ik ken en dat zich in het Engeland van de negentiende eeuw afspeelt. Dat verhaal waarin een vrekkige man op kerstavond verandert in een weldoener. 

Wat voor kerstverhaal zal ik gaan schrijven, vraag ik me af. Grofweg zijn er drie categorieën kerstverhalen: 

In het eerste genre speelt armoede een belangrijke rol en het is niet voor niks dat er in de negentiende eeuw veel van dit soort kerstverhalen geschreven zijn, verhalen waarin bijvoorbeeld straatarme, hongerige mensen die in onverwarmde huizen leven op kerstavond een erfenis krijgen. Aan het slot van het verhaal zitten ze aan een gevulde kersttafel terwijl het open haardvuur brandt. 

Ik geef een stereotiep voorbeeld van zo’n verhaal van de eerste categorie. Een jongen, laten we hem Kees noemen, leeft samen met zijn moeder die geen cent te makken heeft sinds haar man op een kwade dag met een jonge bloem en al het spaargeld naar Zuid-Amerika is vertrokken. Zij weet de eindjes aan elkaar te knopen met verstelwerk en door huizen schoon te maken en ook Kees levert zijn bijdrage. Hij werkt na schooltijd bij de plaatselijke apotheek. Kees zit in het laatste jaar van de middelbare school. Kees is een intelligente jongen. Hij wil medicijnen studeren, maar dat zal niet lukken. Er is geen geld.

De avond voor Kerstmis is het verschrikkelijk koud. De sneeuwvlokken dwarrelen naar beneden. Terwijl de moeder in een nauwelijks verwarmde kamer het ondergoed van de plaatselijke notaris aan het verstellen is, fietst Kees in de snijdende wind naar hotel Spoorzicht. Hij moet medicijnen brengen voor een zieke hotelgast. In het hotel mag hij doorlopen naar kamer 11 en daar treft hij de man aan die doodziek in bed ligt. Hij steunt: Janna van der Meer, Janna van der Meer. Maar…, wat zegt u nou, stamelt Kees, dat is mijn moeder. De man houdt op met stamelen. Hij is oprecht verbaasd. Kom hier beste  jongen, fluistert hij en hij vertelt dat hij in opdracht van een rijke Braziliaan, te weten Kees’ vader is gekomen. Vader heeft fortuin gemaakt in Zuid Amerika en lijdt daar aan schuldgevoelens. Om dat lijden te verlichten heeft hij de man die nu in hotel Spoorzicht ziek ligt te zijn naar Nederland gestuurd met geld voor zijn ex-vrouw en haar zoon die hij verlaten heeft. Zo gelukkig kan het toeval zijn, dat uitgerekend Kees op kerstavond met pillen aan dit bed in een hotelkamer van Spoorzicht staat.  

De man grabbelt onder het bed en geeft de Kees een verzegelde doos. Hier jongen, dat is voor je moeder.  Terwijl de kerstklokken beieren, gaat Kees met de doos onder de bagagedrager van zijn fiets naar huis en zet hem op tafel. 

Hier, moedertje, deze doos komt helemaal uit Brazilië, roept hij uit, ik heb hem van een man gekregen die ziek in Spoorzicht ligt. Hij is gestuurd door vader. Janna van der Meer schrikt. Vader, zegt ze, dat woord heeft ze lang niet uitgesproken. Ze kijkt naar de doos en dan weer naar haar zoon, Kees. Uit Zuid-Amerika, van je vader?  Eerst wil ze er niks van weten, maar toch…ze duwt het ondergoed van de notaris opzij en maakt de doos ten slotte open. Die blijkt tot de rand toe gevuld met bankbiljetten. Ze begint te tellen en legt alle biljetten en munten op stapeltjes. Jongen, Kees dat is heel veel geld, roept ze uit!

Ook Kees gaat tellen. Binnen een uur weten ze dat er achthonderd eenentwintigduizend euro en vijftig cent op tafel ligt. Daar kan de kachel wel van branden op deze koude avond. Nu kan ik toch nog dokter worden, roept Kees uit. Ja Kees, zegt de moeder en ze veegt de onderbroeken van tafel. Ze snikt : O jongen, alles komt gelukkig weer goed

Categorie twee bevat de verhalen die gaan over een geliefde persoon die door omstandigheden lang afwezig is geweest en die onverwacht op kerstavond weer thuiskomt.  Een voorbeeld.

Elisabet loopt in gedachten de trap op naar haar kamer op de derde verdieping. Ze zet de boodschappen op tafel en staart met lege ogen naar buiten. Wim, denkt ze, waar ben je?

Ze is door wel drie vriendinnen gevraagd voor het kerstdiner, maar ze heeft alle uitnodigingen afgewezen, ze is niet in de stemming, kan niet praten over ditjes en datjes, terwijl ze maar aan een persoon kan denken: Wim.

Ik ga het gezellig maken, zegt Elisabet tegen de stoelen en de tafel. Ze vindt dat ze flink moest zijn, de feiten onder ogen moet zien. Wim is er niet. Hij is twee jaar geleden naar de Noordpool vertrokken om naar olie te boren. Sindsdien geen brief. Niet één. Ze heeft nooit meer iets van hem vernomen.

Elisabeth steekt een paar kaarsen aan. Zo, dat is wat gezelliger. Ze kijkt naar haar boeken. Dat waren haar vrienden geweest in moeilijke uren, maar nu…op kerstavond. Ze pakt een deel uit de Bouquetreeks en begint te lezen. 

Buiten luiden de klokken, bim,bam, bim, bam.

Kerstmis, zucht Elisabeth en kijkt naar de tafel en de lege stoelen en opeens lopen de waterlanders over haar wangen, eerst een paar, maar daarna een dichte stroom.

Dan hoort ze wat! Het is de buitendeur. Wie kan dat zijn. Iemand die een sleutel heeft van het huis. Ze pakt een zakdoek en wrijft haar ogen droog. Ze hoort een diepe stem, een stem die ze kent: Elisabet. Door haar tranen ziet ze hem staan, haar Wim, terug van de Noordpool. Ze heeft hem zoveel brieven geschreven. Nooit werd er een beantwoord.

Oh, meisje, wat een misverstandWat is het toch een zootje daar bij de PTT of TNT, Post NL of weet ik veel. Ze dachten dat ze alle brieven voor Nederland in zee moesten gooien. Daarom heb je twee jaar niets van mij gehoord en je hebt vast niet vernomen dat ik vanavond zou komen.

Elisabets hoofd rust tegen Wims brede borst. Ik ben benoemd tot hoofdingenieur, zegt hij zachtjes, we kunnen trouwen! Buiten valt de sneeuw zo dicht dat de hele wereld overdekt lijkt door een witte, glinsterende bruidssluier.

En dan nu het derde soort kerstverhaal. In verhalen uit deze categorie wordt een ruzie, meestal in de familie, op kerstavond bijgelegd. Het kan zijn dat iemand na lange tijd weer thuiskomt. Anders dan in de verhalen van de tweede soort is hij weg gegaan na een ruzie, of omdat hij het helemaal gehad had met het gezin waarin hij leefde. Het is een Oost-West Thuis Best verhaal en soms ook een variatie op het Bijbelse verhaal van de verloren zoon. Ook hiervan geef ik een voorbeeld.

Sinds Hendrik met een dolle kop, na een ruzie met zijn vader, getekend had om te gaan vechten met het Franse leger in Afrika was het leven op de boerderij in de Spruitemapolder een treurige boel geworden. De oude boer zei geen woord meer tegen zijn vrouw, molk de koeien, voerde de kippen en liep na het eten dat zwijgzaam geconsumeerd werd met een norse kop de boomgaard in. De boerin zag het wel. Vader leed. Ze had medelijden, vroeg niks, maar zette als hij op zijn sokken de donkere keuken binnen kwam lopen een bak koffie voor hem op tafel. Zei niets.

Zo volgden de seizoenen elkaar op. De zomerbloei kwam en daarna het kopergoud van de herfst totdat het land en de boerderij in de greep van Koning Winter raakte. Wit lagen de landerijen onder een vracht sneeuw, en ook de schuren waren bedekt door het neerdwarrelende poeder. Hier en daar staken verdroogde bloemen en wat achtergelaten roestige werktuigen boven de sneeuw uit. 

Die kerstavond was het zwijgen drukkend. Er hing een akelige sfeer in de dampige keuken. De boer keek naar het vuur in de haard, maar zag niets. De boerin zuchtte en veegde tranen weg. Het wou niet lukken met het breiwerk dat op haar schoot rustte. Woeff…woeff. De boer stond op. De hond, zei hij, liep langzaam en met stijve tred naar achteren en trok de deeldeur open: Wel is doar? De wind blies wat sneeuw naar binnen. Een stem vol deemoed: Willem, ‘t is Willem hier! De zoon was thuisgekeerd.

Zijn kerstverhalen smartlappen?

Kerstverhalen zijn vaak eenvoudige, sentimentele, larmoyante verhalen. Ze gaan over leed, over armoede, zieke moeders en stervende kinderen. In de keuze van het onderwerp lijken ze op de levensliederen die we smartlappen noemen. Net als in de smartlappen is de taal en zijn de beelden die gebruikt worden in de kerstverhalen eenvoudig, vol clichés en krachtig. Maar er is een verschil. Smartlappen lopen slecht af; kerstverhalen meestal niet.  

Smartlappen zijn ouderwets en werden vroeger niet gewaardeerd door de elite, de mensen met een goede smaak. Ze hoorden bij de cultuur van de lagere klasse. Dat is veranderd. In de jaren negentig zijn smartlappen een cultverschijnsel geworden; kerstverhalen hebben nooit de cultstatus bereikt. Ze waren heel populair in de negentiende eeuw en in de eerste helft van de twintigste eeuw. Nu zijn ze, misschien wel door de ontchristelijking van onze samenleving, ouderwets geworden. Ze verdwijnen langzamerhand. Behalve hier in Groningen. Dat gaat u straks merken.

Maar ook met Kerstmis worden er smartlappen gebakken. André Hazes schreef, een lied over een eenzame kerst. 

Ik zit hier heel alleen kerstfeest te vieren. / De straf die ik verdiend heb zit ik uit. / Ik stal voor ons gezin, / maar dat had toch geen zin. / Want jij viert nu kerstfeest met een ander. / Hoe heb je mij zo snel kunnen vergeten? / Waarom zit er nu een ander op mijn stoel? / Ik ben zo eenzaam hier, in die koude kille cel.

Al beeft de aarde, alles komt goed, in een zelfgebakken Gronings kerstverhaal 

De zijwind leek de auto van de weg te duwen. Jos hield het stuur stevig vast. Keiharde wind. Regen striemde tegen de voorruit. Hij zag niks meer, trapte op de rem en het duurde even tot hij de achterlichten van de auto’s voor zich weer zag. Kwart over een zag hij op het dashboard, zou hij het halen? Zou hij vanavond op kerstavond thuis in Zeerijp zijn. De berichten op de Franse radio gaven weinig hoop. Het zat hem dwars dat hij geen contact kon krijgen met Marie. Ze wist dus helemaal niet dat hij gisteren in Ankara het vliegtuig had gemist en ook niet dat hij pas vanmorgen een vlucht naar Parijs had geboekt: Schiphol was onbereikbaar vanwege het winterweer in Nederland. 

Een half jaar geleden waren Marie en hij naar Zeerijp verhuisd. Hij was drie dagen na de verhuizing vertrokken naar Turkije. Henk, de broer van Marie, had het helemaal niks gevonden en eerlijk gezegd, hij voelde zich er toen zelf ook niet lekker bij. Maar het moest en het was de laatste keer had hij zijn zwangere vrouw beloofd. Met Kerstmis zou hij stoppen met het werk voor Artsen zonder grenzen en daarna ging hij aan het werk in het Ommelander ziekenhuis bij Scheemda. Marie was de eerste week van januari uitgerekend. Strakke planning. Hij lachte, Marie had hem eergisteren nog foto’s gemaild van zichzelf met haar buik en profil en ook van hun huis in Zeerijp.  Ik ben zo blij dat je komt!!! schreef ze: Ik heb je zo gemist! Ze had drie uitroeptekens achter die twee zinnen gezet. 

Tot Parijs verliep alles goed. Hij zou daar de trein nemen. Het baliemeisje in Ankara had zelfs de treintijden voor hem geprint, maar helaas, op Charles de Gaulle was het snel duidelijk dat de Thalys niet meer reed, vanwege sneeuwstormen en bevroren wissels in Nederland en België. Jos besloot een auto te huren en nu reed hij in dit saaie land tussen Parijs en Lille. Alle kleuren van het jaar leken opgebruikt te zijn. Het was hier zo anders dan Turkije waar hij meer dan een half jaar had gewerkt in een vluchtelingenkamp vlakbij de grens met Syrië. 

Gisteren, in Ankara, voelde hij zich min of meer verpletterd door het lawaai en de drukte van het verkeer. En dan nu al die mensen op weg van de ene plaats naar de andere, net als hij nu, deze vierentwintigste december. Dat zoveel mensen op dit moment nog reisden, had hij niet gedacht en zoals ze zich gedroegen in het verkeer! Net nog. Hij moest plotseling remmen: de zoveelste onvoorzichtige invoeger, verdomme, zo onbeschoft als die Fransen konden inhalen. Even ging de gedachte door zijn hoofd dat hij kon verongelukken. Het kostte hem moeite de kop erbij te houden. Geen wonder, vannacht in het hotel had hij nauwelijks geslapen. Zo’n beetje ieder uur had hij het mobiele telefoonnummer van Marie gebeld. Zonder resultaat. De telefoon ging over, maar ze nam niet op. Niet eens een antwoordapparaat. Vanmorgen op het vliegveld en vanmiddag in Parijs had hij het doorlopend geprobeerd. Zou er iets zijn met haar, met het kind? Het kon te vroeg geboren zijn. Misschien was Marie wel in allerijl naar een ziekenhuis vervoerd en had ze haar telefoon thuisgelaten, maar hoe kon het dan dat ook haar broer onbereikbaar was en waarom kon hij niet inspreken op het antwoordapparaat? Kort voor Lille zette hij de auto aan de kant om voor de zoveelste keer te bellen. De telefoon ging nu niet meer over. In plaats daarvan hoorde hij een ingesprektoon. 

Een politieauto passeerde. Verdomme, was hij toch even weggedommeld. Misschien een paar tellen. Zo gevaarlijk! Jos liet het gaspedaal los en zag de auto met het blauwe zwaailicht in de grijze namiddag verdwijnen. Terwijl hij in de regen tuurde dacht hij aan Marie, elegant in haar rode rok, sportief joggend of in zee zwemmend. Ze lachte naar hem en onwillekeurig lachte hij terug naar zijn afwezige lief. Heel even kwam de gedachte bij hem op dat hij haar niet meer zou terugzien, dat hij zou verongelukken of ergens in een verlaten met sneeuw overdekt landschap voor eeuwig in de tijd zou stranden. 

Dat de sneeuw in zijn dagdromerij terecht was gekomen, was niet zo raar. Grote vlokken kwam continu uit het halfdonker naar beneden en werden – door de wind vooruit gedreven – gevangen in de lichtbundels van de koplampen van zijn auto. Tussen Gent en Antwerpen begon het te stormen, zodat de sneeuw zich als ijshoorntjes aan de straatlampen hechtte en overal langs de weg lagen al witte duintjes. Wat stond hem nog te wachten? Het was over vieren, hij besloot een kop koffie te gaan drinken en bij een wegrestaurant draaide hij van de weg af.  

Weer kreeg hij de ingesprektoon. Dit keer sprak hij geen boodschap in. Hij kon wel aan de gang blijven. Achter de kassa in een naargeestige, verlaten ruimte was een zwaar opgemaakte vrouw aan het handwerken. Hij rekende zijn koffie af. De vrouw keek hem door haar dikke brilleglazen ernstig aan. Ge gaat toch niet naar Nederland rijden, mijnheer, Nederland,da’s nie goe heej, de radio zegt het, de televisie zegt het. Dat gaat niet lukken heej.

Hij liep naar buiten waar het opgehouden was met sneeuwen. De harde oostenwind had de sneeuw naar elders geblazen, de hemel was schoon en op orde. Boven in de koude lucht twinkelden sterren. Maar, wat was dat daar bij het benzinestation?  Drie mannen in kleurige gewaden, gekleed als de mensen waartussen hij een half jaar geleefd had. Ze dansten rond een kanariegele auto. Konings gebaksservice, in rode letters stonden die twee woorden op de zijkant van de auto. Boven op het dak een idioot grote blauwe, plastic slagroomtaart. Alleen de kaarsen ontbraken nog. Jos moest er wel om lachen. Die Belgen ook! Wel wat vroeg voor carnaval! Toen in zijn auto stapte was het bizarre gezelschap weg. Vreemd, dacht hij. 

Het was weer gaan sneeuwen en er kwamen steeds meer sneeuwduinen, gelukkig langs en niet op de weg. Verkeer was er niet. Iedereen hield het voor gezien. Op de rondweg van Antwerpen telde Jos twee tegenliggers. Om zichzelf bezig te houden, bedacht hij hoe het er van boven uit zou uitzien. Zijn eenzame auto rijdend door het wit besneeuwde, lege stadslandschap, links de gelige lichtjes van de stad. In de huizen brandden de kaarsen. Kerstavond, was hij maar thuis!

Even voor vijven naderde Jos de grens. Hij had een Nederlandse radiozender opgezocht met zoetige kerstliederen, reclame en nieuws. Er werd gewaarschuwd voor extreem slecht weer. Het KNMI raadde iedereen aan thuis te blijven er gold nog steeds een weeralarm met de code oranje. Treinen reden niet meer en de meeste wegen waren onbegaanbaar. Jos zette de radio af. Dat wist hij nu wel. Die berichten klopten ongetwijfeld, maar wat kon hij anders dan doorrijden? Hier blijven in een of ander wegrestaurant? En Marie dan? Hij bedacht dat het verstandig zou zijn wat te eten voor hij verder ging. Sinds vanmorgen had hij niet meer binnen gekregen dan een reep chocola en een paar koppen koffie. Bij de oprit naar de parkeerplaats van een wegrestaurant reed hij bijna tegen een geparkeerde auto aan, de enige die er stond, een kanariegele met een rare blauwe plastic taart op het dak. Jos lachte: al weer die kerels! Binnen rook het naar rodekool met hachee. Hollandse kost. Hij kocht een krant en bestelde cola. In de hoek van een grote, lege zaal tuurde een vrouw naar het schermpje van haar iPad. ‘n Aantrekkelijke vrouw, dat zag hij meteen en hij vroeg zich ook af waarom zo iemand hier alleen, op kerstavond in dit treurige wegrestaurant zat? Hij bedacht dat hij zijn mobiel in de auto had laten liggen, maar wat maakte het uit. Hij wilde Marie nu niet bellen met die vrouw zo dichtbij. Voor hij aan die zware rit naar het noorden begon moest hij eerst wat eten. Hij vouwde de krant open…. en het drong niet onmiddellijk tot hem door wat hij las. 

Dit stond er: Noord Groningen gistermorgen getroffen door een ernstige aardbeving. Daaronder: Het epicentrum van de beving die om 10.15 plaats vond en een kracht had van 5.1 op de schaal van Richter lag bij Zeerijp. In Zeerijp zijn talloze huizen en gebouwen waaronder de monumentale Jacobuskerk zwaar beschadigd. Zeker twintig woningen zijn ingestort. Op zijn minst vierenveertig gewonden. Sommigen zijn voor behandeling opgenomen in het Ommelander Ziekenhuis in Scheemda. Voor zover bekend hebben zich geen dodelijke ongevallen voorgedaan. Er was ook een foto, het was een foto van zijn huis, van het huis waar hij Marie had achtergelaten in Zeerijp met een gedeeltelijk ingestorte voorgevel. Door een opening in de voorgevel keek hij naar de Ikeakast met daarin de boeken die hij daar een half jaar geleden had neergezet! Jos stond op en keek de lege zaal in. Dit kon niet waar zijn. Een aardbeving, kon hij daarom geen contact krijgen met Marie? En wat was er dan gebeurd met haar? Hij keek nog eens goed. De krant was van vandaag. Die aardbeving was gisteren. Hij vergiste zich toch niet. Het huis op de foto wás zijn huis… Die ingestorte muur, Marie moest gewond zijn of …. Hij stond haastig op, pakte een paar broodjes van een schaal bij het buffet en gebaarde de ober dat hij wilde afrekenen. In de hal liepen twee vreemd uitgedoste mannen. Dezelfde lange, kleurige gewaden als de bewoners van het vluchtelingenkamp waar hij gewerkt had. Jos liep met een boog om hen heen. Eerst plassen voor hij verder ging. Hij liep een stenen trap af en trof in de wc de ontbrekende derde man ook in een kleurig gewaad. Hij stond voor de wasbak zijn handen te wassen en keek Jos via de spiegel indringend aan : Ik ken oe! Jos reageerde niet, hij wilde verder. De man droogde intussen zijn handen af, liep naar de deur en draaide zich daar om: Ik ken oe, ie koomt, ie koomt oet ’t oost’n. Net as wiej.

Boven in de hal kwam klonken gedempt verklassiekte kerstliedjes uit onzichtbare luidsprekers. De drie mannen waren weg en hun auto was er ook niet meer. Toen Jos op de parkeerplaats zijn telefoon pakte zag dat er een bericht was van Henk, van Maries broer. Waarom laat je niks van je horen? Weet je van de aardbeving? Huis zwaar beschadigd. Marie niet ongedeerd. Is in Groningen. Turfsingel 46 Vrijmetselaars. Bel! Henk.

Marie niet, Marie niet ongedeerd. Was Marie nou ongedeerd en niet beschadigd of was ze niet ongedeerd? Hoe was ze in Groningen terecht gekomen. Bij de Vrijmetselaars? Jos las het bericht nog eens en toetste Maries mobiele nummer in. Om gek van te worden. Weer die ingesprektoon. Hij kon de telefoon wel door de voorruit van de auto keilen. Waarom deed dat ding het niet en waarom was het Henk wel gelukt een bericht te versturen waar hij alleen maar ongeruster van was geworden?  Hij startte de motor. Groningen, Turfsingel 46 toetste hij in op de Tomtom. De route verscheen op het scherm. 

Het lukte Jos zonder problemen langs Breda en voorbij de grote rivieren te rijden. De weg was glad, hij had last van plotselinge windstoten en het zicht was op sommige momenten bar en boos, maar toch, pas bij Arnhem werd het menens Daar stoof de sneeuw vanaf de Terletse Heide over de autoweg en keer op keer dreigde de auto vast te lopen in sneeuwduinen die dwars over de weg lagen. Soms zag hij niet meer waar de weg ophield en waar de berm begon. Hij experimenteerde met groot en klein licht, maar dat maakte niet uit. Bij Apeldoorn besloot hij te stoppen. Hij moest koffie hebben om wakker te blijven. Maar, net toen hij bij een wegrestaurant aankwam gingen de lichten binnen uit. Hij kon half glijdend en met veel moeite weer de weg oprijden. Goddank waren er geen andere auto’s op de weg waar hij tegenaan kon knallen. Als hij Zwolle maar haalde. Misschien moest hij daar blijven! Maar die gedachte verwierp hij onmiddellijk. Immers, zolang hij niet wist wat er met Marie aan de hand was, moest hij verder. De berichten over Groningen op de radio waren beroerd. Slecht weer en rampverhalen over de gevolgen van de beving. Wat kon hij verwachten?

Bij het verlaten van de A50  hield het op met sneeuwen. Op de IJsselbrug zag hij een sneeuwschuiver voor zich rijden en Jos kreeg hoop dat hij een eindje dichter bij huis zou kunnen komen. Hij moest de gok maar wagen. Met een matig vaartje reed hij achter de schuiver in de richting van Meppel waar de auto gelukkig door reed naar Hoogeveen. 

Maar hij haalde Hoogeveen niet. Een paar kilometer voor het knooppunt sloeg de motor af en ging op het dashboard de feestverlichting aan. De achterlampen van de veegauto verdwenen in het donker. 

Wat Jos ook deed, de auto wilde niet meer starten. Daar stond hij in het verlaten, Drentse landschap. Marie niet te bereiken, wegenwacht niet. Hij stapte uit. De lucht was schoon en sterren pinkelden helder boven hem aan de hemel. Wat is een mens, dacht hij, een flinke sneeuwbui volstaat om hem te laten verdwijnen. 

Zeker een half uur staarde Jos naar de vlakte voor hem, filosoferend over de nietigheid van de mens in het algemeen en van zijn eigen persoon in het bijzonder. De maan lichtte het landschap rondom hem sprookjesachtig uit en net toen hij besloten had naar een boerderij even verderop te lopen, zag hij in de verte de lichten van een auto dichterbij komen. Hij hoorde het geluid van de motor en ook een bekend liedje :  De bon matin, / J’ai rencontré le train

Het was weer die kanariegele auto met de rode letters en de gigantische blauwe plastic taart op het dak. Drie mannen staken hun hoofden uit de ramen van de auto. Hun mutsen wapperden in de wind. Schaterend van het lachen stapten ze uit liepen naar hem toe.

Mien God, wat heb-ie emaakt. Duttet neet meer?  Een van de mannen legde een hand op zijn schouder en keek hem bezorgd aan : wie goat oe help’n. Kump goodKump in odder. Zonder iets te vragen, verdween hij onder de motorkap. Zijn gewaad woei op in de wind. De tweede man duwde Jos naar de auto terwijl de derde man een dansje maakte met een doos in zijn hand. Wat was dit, wie waren deze vreemd uitgedoste mannen, vroeg Jos zich af. En waarom ontmoette hij ze nu al voor de derde keer? Hij liet zich in de auto duwen.  En noo möj start’n!  Start’n, heur ie neet wat ik zegge. Jos keek de man dommig aan, maar draaide de sleutel in het contact toch om. De motor sloeg onmiddellijk aan. De mannen omhelsden elkaar. De man die de klus geklaard had, schudde hem de hand: Iej mot altied bliev’n denk’n, ’t Kump wal good…Noo, .Wie goat weer wieter en.. goa-d-ie now ook moar. Moar heanig an. 

De mannen begonnen weer te zingen. Voor dat ze in hun kanariegele auto stapten, kusten ze hem een voor een op z’n voorhoofd.  Konings gebaksservice, mompelde hij. Terwijl hij die woorden uitsprak zag hij een enorme taart op de achterbank : Kump good stond er in marsepeinen letters op.

Wat valt er nog te vertellen over de rest van die lange reis naar Groningen? Laat ik maar meteen vertellen dat het Jos mee zat. Bij Beilen dreigde hij weliswaar te stranden toen hij op een vrachtwagen stuitte die dwars op de weg stond, maar hij kwam erlangs. Gelukkig maar, want hoe dichter hij bij zijn einddoel kwam, hoe meer hij zich zorgen maakte om Marie. De berichten op de radio over de aardbeving en over de toestand van de wegen in de provincie Groningen waren zorgwekkend. Toch reed hij die avond rond negen en tien uur tussen witte muren van sneeuw aan weerszijden van de snelweg het Julianaplein op. Er was geen auto op de ring te bekennen. Toen hij over het viaduct reed, sloeg de schrik hem om het hart. Als hij zich maar niet vastreed in de sneeuw. Zou Marie in de stad zijn, was ze echt bij de vrijmetselaars? Hoe zou hij haar aantreffen? Over het spoor kon hij nog rechts afslaan en de weg langs het station leek goed begaanbaar, maar bij de Radesingel ging het mis. Er was geen doorkomen meer aan. Hij zette de auto langs de kant, pakte zijn bagage en liep naar het Winschoterdiep. Op de Steentilbrug hoorde hij weer dat Franse liedje.

en verderop links van de brug zag hij midden op het Schuitendiep een kanariegele auto waarop rode letters… Konings gebaksservice. De achterklep van de bestelauto stond open. Twee mannen wenkten hem: Kom, kom!  In de achterbak van de auto reed hij met drie mannen in langs het water door een uitgestorven stad. Bij een stoplicht stopte de auto. De mannen hielden op met zingen. (zingen stoppen)

Ze wezen naar een huis. Het zag er gezellig uit. Zowel beneden als boven scheen door de ramen gelig kaarslicht naar buiten.

Vrijmetselaarsloge Groningen las Jos op het bord aan de gevel. Hij was er.

Jos keek omhoog. Naar de sterrenlucht boven de stad. Naar de maan die de Prinsentuin aan de andere kant van het water bescheen. In de kristalheldere kerstavond begonnen de klokken van de Martinikerk te beieren. Twee mannen hielden de deur van de loge voor hem open. De derde trok hem mee naar binnen. Kom, kroamschudd’n, zei hij:  Oew vrouw hef ’n kind. Ze woch’n op oe. Kom! Hij reikte hem een taart aan. Het was de taart die vanaf knooppunt Hoogeveen op de achterbank van zijn auto had gestaan. Die had hij niet meegenomen. Dizze toarte kuj an de vrouw gee’m.  Vort, deurloop’m, eerst noar rechts en dan buj d’r. Kump good, Kump good.

In een zaaltje lag Marie in een bed. Ze ging rechtop zitten, lachte en stak haar armen naar hem uit. Naast het bed stond een wiegje. En om haar heen vrienden, familieleden en ook enkele mensen uit de binnenstadstad van Groningen die hadden vernomen dat er een kind geboren was en die zin hadden in een stukje taart. 

Marie, riep Jos. 

Jos, riep Marie. 

Taart, riepen de mensen die naar de loge gekomen waren om naar een kerstverhaal te luisteren.