Piet Paaltjens

Dat Piet Paaltjens door Heinrich Heine beïnvloed is, staat wel vast ook al nam HaverSchmidt op ironische wijze afstand van die bewering. (Almanak, 1856, p.241) 

In de cyclus Tijgerlelies zijn de gedichten gericht aan vrouwen: Aan Betsy, Jacoba, Rika en Hedwig. Dat heeft de Nederlandse dichter van Heine afgekeken die in zijn cyclus Verschiedene het woord richt tot Jenny, Emma, Diane, Klarisse en andere vrouwen.

Ook in Liefdewraak wordt Heine min of meer geciteerd: Hij zingt van Trähnen, Höllenschmerz, /Van Sehnsucht, Grab en Tod; / En weent zijn beide wangen nat / En beî zijn oogen rood. (Heine schreef een gedicht met de titel Sehnsucht, Höllenschmerz)

Net als Heine geeft Paaltjens een gedicht met een gevoelige inhoud aan het slot een humoristische wending. Het verhevene, het serieuze wordt verbonden met iets heel gewoons, waardoor de ernst gerelativeerd wordt.

Paaltjens kan de in studentenkringen veel gelezen gedichten van Heine parodieren. Een voorbeeld:

Die Eichen sind grün, und blau sind die Augen
Der deutschen Frauen; sie schmachten gelinde
Und seufzen von Liebe, Hoffnung und Glauben; –
Ich kann’s nicht vertragen – es hat seine Gründe.

Waarom hebt gij van dat blonde haar,
Daar de engelen aan te kennen zijn? En dan,
Waarom blauwe oogen, wonderdiep en klaar?
Gij wist toch, dat ik daar niet tegen kan!

Paaltjens parodieert niet alleen Heine ook met Goethe neemt hij graag een loopje. De beginregel van Mignon is overbekend: Kennst du das Land, wo die Zitronen blühn. Paaltjens maakt daarvan:

‘Kent gij het land, ‘ zoo zingt hij, ‘ waar / De kleiaardappel groeit? / Waar trouw aan vorst en mannenwoord / En waar de veeteelt bloeit? …en de parodie gaat niet over Italië, maar over Friesland.

Meer nog dan Heine kon Paaltjens zich zelf observeren en zijn zwaarmoedigheid relativeren:

Verveeld heeft mij eindlijk dat haten,
Dat eeuwige gezang en geween,
Ik zweeg, en zooals ik nu zwijg,
Zoo zweeg er op aarde nooit een
(Immortelle)

Rudi Kousbroek is ook een liefhebber van Piet Paaltjens. In een van zijn laatste anathema’s (9)  signaleert hij overeenkomsten tussen het werk van de Nederlander en de gedichten van de Zweed Carl Michael Bellman. Haverschmidt leefde een eeuw later dan Bellman en in zijn gedichten die zelfde ‘slechts door levenslust getemperde weemoed’, die permanente verliefdheid, de melancholie, de grappen over de vergankelijkheid en de dood.