Crisis, what crisis! (2012)

Een lezing met een moraal

Geert Mak vat in zijn laatste boek Tsjechovs toneelstuk ‘De kersentuin’ samen. Hij schrijft: 

Het stuk gaat over een wereld die langzaam verdwijnt, zonder dat de bewoners van die wereld dat zelf willen zien. Alles verandert en snel, alleen de hoofdpersonen niet. Ze blijven maar doen alsof het altijd zo door zal gaan, terwijl hun thuis om hen heen staat te wankelen en uiteindelijk bezwijkt.

We gaan het vanavond hebben over een boek dat bijna driekwart eeuw geleden verscheen. Enerzijds een gedateerd boek waar we nu het een en ander op aan kunnen merken, maar ook een actueel boek. Ik herkende nogal wat ik nu om me heen zie in dit boek dat de historicus Huizinga schreef in een tijd waarin mijn ouders jong waren.

Een culturele crisis?

Dat we sinds 2008 te maken hebben met een diepe economische crisis hoef ik hier niemand te vertellen. Dat er allerlei publicaties zijn waarin gewezen wordt op een crisis die meer omvattend is, dat is ook wel opgevallen. Niemand van ons wil zich identificeren met de hoofdpersonen in Tjechovs toneelstuk. We willen geen mensen zijn die ervan uitgaan dat het altijd zo door zal gaan, terwijl rondom ons heen de veranderingen zich in razend tempo voordoen. We doen er goed aan ons drie vragen stellen. 

Wie de eerste vraag “Is er op dit moment sprake van een culturele crisis? “ negatief beantwoordt, hoeft zich niet meer te buigen over de daarmee verband houdende, volgende vragen. Want, als we met elkaar besluiten dat er sprake is van zo’n culturele crisis, dan zouden we ons een tweede vraag kunnen stellen: Hoe kan die crisis gedefinieerd worden? En ten slotte de derde en moeilijkste, bijna niet te beantwoorden vraag: Hoe komen we uit deze crisis? 

De culturele crisis van het interbellum

Eerst wil ik het hebben over een boek dat in het najaar van 1935 verscheen met de titel “In de schaduwen van morgen”. De schrijver, Johan Huizinga, meende dat de westerse cultuur in een crisis verkeerde. Hij was beslist niet de enige in het interbellum die zo dacht. Ook Ortega y Gasset en Oswald Spengler schreven erover en Huizinga onderhield contacten met hen.

Spengler was de meest pessimistische en ook wel de bedenkelijkste van de drie. Hij zag in zijn boek “Die Untergang des Abendlandes” (geschreven rond 1920) af van iedere vooruitgangsidee. Volgens Spengler loopt de Westerse wereld in feite ten einde en zijn wij getuige van de laatste stuiptrekkingen in het winterseizoen van deze Faustiaanse beschaving. 

Kort voor zijn dood in 1936 schreef hij aan een vriend dat het Duitse rijk binnen tien jaar zou ophouden te bestaan. Dat had hij op een jaar na goed voorspeld.

De opstand der horden van Ortega y Gasset verscheen in 1930.  Drie jaar voordat Hitler in Duitsland aan de macht kwam voorspelde Ortega y Gasset wat Europa te wachten stond als de ontwortelde massa’s het roer zouden overnemen. 

Die massamens, dat is voor Ortega y Gasset niet zoals bij Marx het proletariaat, maar dat is de gemiddelde mens die in de greep is geraakt van een algeheel proces van egalisering en smakeloosheid die de techniek heeft voortgebracht

Het betoog van Ortega is in zekere zin ook een klaagzang over de teloorgang van een elite die de boot dreigt te missen. De massa wordt niet meer geleid door de elite, ondervindt geen weerstand meer en neemt ongegeneerd alle ruimte, die beschikbaar komt in bezit . Plichten zijn als vanzelfsprekend verworven rechten geworden.

Ortega zet zich net als Huizinga af tegen Amerika. Hij wil het oude Europa terug als centrum van wereldpolitiek. Alleen de eenwording van Europa zou kunnen leiden tot herstel. De naoorlogse eenwording van Europa vindt een vroeg pleidooi in het slotbetoog van dit boek, waarin Ortega over de rampzalige gevolgen van een Tweede Wereldoorlog heenkijkt. In die zin is de houding van Ortega allesbehalve fatalistisch.

Huizinga – In de schaduwen van morgen

Huizinga ontkende zeker niet dat er sprake was van een economische crisis, maar hij legde toch vooral het accent op de culturele crisis. Die crisis omschrijft hij als een conflict tussen kennen en bestaan. Huizinga vindt dat niet bestaan, maar kennis centraal moet staan in ons doen en laten en hij waarschuwt dat verval van intellect, waarheid en moraal tot barbarij zal leiden. In de schaduwen van morgen, is een verdediging van kenniswaarheid en moraal.

Huizinga constateert dat de wereld economisch, maar ook cultureel ontwricht is. Veel mensen menen dat die wereld met ondergang bedreigd wordt.

Niks nieuws, zegt de geschiedenisleraar die Huizinga ook was. Dat hebben we eerder gehad, maar toch is de huidige crisis (die van de jaren dertig) anders dan crises uit het verleden. In tegenstelling tot toen ontbreken nu hoop en idealen. De mensen bleven bij de overgang van Middeleeuwen naar Nieuwe Tijd of tijdens de Franse revolutie bijvoorbeeld in God geloven en dat godsgeloof is nu weg.

Ook het optimisme, het vooruitgangsgeloof van de verlichting, is nu verdwenen. Huizinga wil geen herstel van de goeie oude tijd, maar het vooruitgangsgeloof noemt hij naïef, een illusie. Vooruitgang is, en dat markeert de crisis, niet meer vanzelfsprekend.  

De wereld is ontwricht, onevenwichtig en mensen hebben geen gemeenschappelijke idealen meer, ze streven bijvoorbeeld niet meer naar een geestelijk, op kennis gebaseerd, maatschappelijk of economisch heil.

De wetenschappen hebben zich enorm ontwikkeld, maar die vooruitgang heeft slecht uitgepakt: de basis onder ons denken is verdwenen, zegt Huizinga en we hebben geen idee welke kant het op zal gaan. 

We kennen onszelf en de wereld beter dan ooit, maar we zijn niet wijzer geworden. We hebben heel veel oppervlakkige kennis, maar we verwerken die kennis niet en worden steeds passiever. Allerlei intellectuele functies worden niet meer gebruikt. Huizinga ziet rondom hem wat hij noemt verzwakking van oordeelskracht . 

Waarheidsbesef, exact en objectief denken doen er minder toe. Dat ontbreken van de kritische behoefte illustreert Huizinga aan de hand van de hedendaagse rassentheorie. Die rassentheorie noemt Huizinga quasi-wetenschap. Er wordt misbruik gemaakt van wetenschap. Wetenschappers moeten kritisch zijn – aldus Huizinga – en ze moeten ook morele criteria een belangrijke rol laten spelen. 

De huidige beschavingscrisis, aldus Huizinga, kenmerkt zich door een conflict tussen kennis en bestaan. Wetenschappers zijn niet uit op waarheid. Weten en waarheid worden verdoezeld ten gunste van de existentie. Diederik Stapel moest nog geboren worden, maar Johan Huizinga moppert dat wens en fantasie zelfs worden toegelaten op het gebied van de wetenschap. We verheerlijken het bestaan, het snelle succes en vinden dat belangrijker dan kennen. 

We leven in een tijd van geestelijke en materiële overdaad, maar we kunnen die overdaad helemaal niet aan. We kunnen niet zonder metafysisch besef zegt hij en ook niet zonder kennis en begrip.

Huizinga is bezorgd. De basis is weg onder ons denken, maar die basis is ook weg onder de moraal: de christelijke moraal wordt ondermijnd en er is sprake van ethische ontreddering. Huizinga constateert dat sommige staten ervan uitgaan dat ze het zonder moraal kunnen stellen. De amorele staatsleer zal leiden tot ondergang, aldus Huizinga.

Hij moet niets hebben van het heldenideaal, zoals Nietzsche dat propageerde en constateert dat de navolgers van de Duitse filosoof met dat denkbeeld op de loop zijn gegaan. 

Ook constateert Huizinga dat mensen geen scheiding meer kunnen  aanbrengen tussen spel en ernst. De wereld is tot een speelgoed geworden.  Die verwarring van spel en ernst is een van de belangrijkste kenmerken van het hedendaags lijden. Huizinga zou schrikken als hij nu een avondje televisie zou kunnen kijken. Ik zou graag een recensie van Johan Huizinga of van zijn neef, Menno ter Braak, willen lezen over een programma als “Boer zoekt vrouw”.

De rede verliest terrein. Waar levenswil belangrijker is dan kennis en oordeel krijgt bijgeloof een kans. Een vorm van modern bijgeloof noemt Huizinga het geloven in doelmatigheid van de moderne oorlog. Ook de kunst verwijdert zich van de rede. Huizinga heeft geen hoge pet op van de moderne kunst. De cultuur is geïrrationaliseerd: De denkbeelden van de dag eisen werking à la minute. 

De verheerlijking van het bestaan boven het kennen zal tot barbarie leiden. 

Huizinga’s “oplossing” : De crisis onder ogen zien en accepteren. De redding komt niet van de vooruitgang. De godsdiensten kunnen het tij keren. Huizinga levert een pleidooi voor eeuwige waarden. De geestelijke houding van de mensen moet veranderen. De mensen moeten proberen de diepere grond van de dingen te begrijpen. Ascese, zelfbeheersing en matiging als het gaat om macht en genot zijn voorwaarden om uit de crisis te komen. 

Philipp Blom  – Verhalen waarin wij geloven (Van der Leeuwlezing 2012)

Ook Blom meent dat we in een crisis zijn beland. Waar Huizinga vond dat christelijke waarden en christelijke moraal ons uit de crisis zouden kunnen helpen, meent Blom dat de huidige crisis nou juist bepaald wordt doordat we feitelijk nog gevangen zitten in dat christelijke verhaal. We denken bijvoorbeeld nog steeds in categorieën als paradijs en Apocalyps. Lijden vinden we zinvol. De geest is beter dan het lichaam en we houden vast aan het idee van de vrije wil. De hemel van de man met de baard hebben we ingeruild voor de consumptiehemel. De engelen wonen in Hollywood of Het Gooi. Net als Huizinga signaleert Blom dat we waarheid niet scheiden van fictie, dat we liever de leugen koesteren dan dat we de werkelijkheid onder ogen te zien. Dat is niet zo raar: we doen er alles aan om te ontkomen aan willekeur in ons bestaan en projecteren liever doel, zin en structuur op de wereld rondom ons, omdat we anders zouden moeten wanhopen. 

We maken een kloppend verhaal van ons leven waarmee we de werkelijkheid aanpassen aan onze wensen en verlangens, we vertekenen de werkelijkheid…..uit noodzaak en dat is nog tot daar aan toe. Het wordt lastiger als we dat niet door hebben.

We kunnen onze beperkingen, onze nietigheid niet accepteren. We willen er niet aan dat onze kijk op de werkelijkheid beperkt is en niet verder reikt dan onze beperkte middelen. We willen graag geloven in een groot plan met ons zelf als middelpunt. 

Evolutie en de survival of the fittest zijn grondslag geworden van de verhalen die we elkaar zijn gaan vertellen. De darwinistische interpretatie van een vrije, onbelemmerde markt werd een geloof. Wij moeten het marktverhaal volgen en ook gehoorzamen en de markt is een persoon geworden met goddelijke eigenschappen. Zo reageert een markt op uitspraken van politici of op trends. 

Dat marktgeloof, dat marktverhaal is goed voor een kleine elite, maar het is buitengewoon slecht voor een onderklasse, zegt Blom. 

De samenleving lijdt. Dat woord “lijden” gebruikte Huizinga ook al. De samenleving lijdt onder de conjunctuurgodsdienst, een godsdienst die in het verlengde ligt van protestantisme en darwinisme, een godsdienst waarbij de mens zichzelf in het middelpunt heeft geplaatst en waarbij verdoemden horen en uitverkorenen.

Hoe lossen we die crisis op, vraagt Blom zich af. Hij geeft geen compleet antwoord. In ieder geval moeten we die conjunctuurgodsdienst vervangen door een ander, een menselijker verhaal, vind hij, waarin solidariteit belangrijker is dan concurrentie, levensvervulling belangrijker dan rijkdom, waarin we gedeelde verantwoordelijkheid boven uitbuiting plaatsen.

Laten wij, met onze verhalen waarin we willen geloven ons blijven realiseren dat we beperkt zijn. We moeten onze plaats kennen. Absolute Waarheden bestaan niet. Laten we het met elkaar zo aangenaam mogelijk maken.

Blom zegt dat er een nieuw verhaal moet komen waarmee we de wereld rondom ons zouden kunnen ordenen, waarin we ons eigen sociale universum zouden kunnen projecteren op die wereld en waarmee we zouden kunnen overleven. 

Maar wat is dat nieuwe verhaal??

Kan economie zonder moraal?

De Tsjechische econoom Tomas Sedlacek  (Een adviseur van Havel die “Economie van goed en kwaad” schreef) schrijft: economie is niets anders dan een verhaal over de wereld dat we onszelf vertellen. We kunnen ook een ander verhaal maken, bijvoorbeeld een verhaal waarin groei, verlicht eigenbelang, de onzichtbare hand van de markt minder of zelfs helemaal niet belangrijk zijn. We kunnen die elementen van het nu populaire verhaal met afstand bekijken om te zien welke waarden eraan ten grondslag liggen. 

Economen willen – en dat is al eeuwen zo – zich principieel neutraal opstellen. Sedlacek wil dat niet. Voor hem is economie een normatieve discipline, geen beschrijvende. Economie en ethiek hebben met elkaar te maken, zegt hij en hij breekt daarmee met economen die nu al een paar eeuwen Adam Smith en De Mandeville volgen. Zo wordt economie weer een onderzoek naar wat een goed leven is, in plaats van een methode voor maximalisering van het Bruto Binnenlands Product.

Robert en Edward Skidelsky – How much is enough

Tijd om het derde en laatste boek op tafel te leggen. Robert en Edward Skidelsky schreven dit jaar How much is enough, the love of Money and the Case for Good Life. Vader Skidelsky is econoom en zoon Skidelsky is filosoof en in het boek dat ze geschreven hebben betogen ze dat het huidige sociale systeem waarin consumptie en hebzucht centraal staan, niet deugt. Hoe veel is genoeg gaat over onverzadigbaarheid, over het verlangen naar meer geld. 

Laatst zag ik een documentaire met de titel Queen of Versailles over een wanstaltig Amerikaanse echtpaar dat in materiële weelde en in geestelijke nood verkeert.  De documentaire maakt duidelijk dat de oude waarheid geld maakt niet gelukkignog steeds helemaal opgaat.

Verlangen naar meer. De huidige crisis laat zien dat economie niet zonder moraal kan, zeggen de schrijvers. Huizinga had het kunnen zeggen. Als het om geld gaat, moeten we ons niet in de eerste plaats afvragen hoeveel geld we nodig hebben, we moeten ons afvragen hoeveel (geld) we nodig hebben voor een goed leven. 

We zijn verslaafd aan consumptie en werk en hebben geen idee meer van wat goed leven inhoudt. De schrijvers onderscheiden zeven basisgoederen die elementen zijn van een goed leven: gezondheid, veiligheid, respect, persoonlijkheid, harmonie met de natuur, vriendschap en vrije tijd. Geld komt in het rijtje niet voor. Economische groei ook niet.

Keijnes, een econoom uit de tijd waarin Huizinga In de schaduwen van morgen  schreef, voorspelde dat de groei vanzelf zou stoppen als alle materiële behoeften bevredigd zouden zijn. Hij dacht dat het menselijk verlangen naar meer op zeker moment zou verdwijnen. Dat is niet uitgekomen. Het verlangen naar meer is onbegrensd.

Google Queen of Versailles en zie dat rijkdom zijn grenzen heeft. Dat begrepen de oude Grieken heel goed.

Aristoteles bijvoorbeeld vond dat commercie ondergeschikt moest zijn aan de ethiek. De ethische regels dicteerden, aldus Aristoteles, dat een mens moet streven naar een goed leven. 

Het verzamelen van geld mag geen doel zijn. Een opvatting die de Skidelsky’s met de Griekse filosoof delen. Ook in de Antieke Wereld zag men het gevaar van de ongebreidelde jacht naar rijkdom. Het verlangen is belangrijker dan het doel van dat verlangen zegt Epicurus: genot komt niet door bevrediging van een verlangen, maar juist door het minimaliseren van het verlangen.

Het ideaal van het goede leven is in de Westerse wereld op de achtergrond geraakt, vinden de Skidelsky’s. Economische groei is al geruime tijd getrouwd met het verzamelen van geld en dat huwelijk ligt aan de basis van de huidige economische crisis. Economen stellen zich bijna allemaal neutraal op als het gaat om de behoeftebevrediging. Het kan ze geen barst schelen of mensen behoefte hebben aan cocaïne, wapens of voedsel. Ze nemen de mensen zoals ze zijn en oordelen niet over hun behoeften en hun gedrag. Voor economen is het dan ook geen probleem dat geld een doel op zich is geworden. De auteurs betreuren die opstelling. Zij vinden het niet juist dat de economie domineert in onze wereld boven de filosofie en de sociologie. 

Zij betreuren het dat de moderne mens verslaafd is geraakt aan consumptie en werk en geen idee meer heeft van wat een goed leven inhoudt. 

Ook de Skidelsky’s komen niet met een compleet antwoord op de vraag: hoe nu verder? Ze vinden dat niet het verzamelen van geld, maar het nastreven van een goed leven centraal moet staan. De moraal moet weer een rol gaan spelen in de economie. Groei mag geen doel zijn. Zij pleiten voor een sociale politiek die streeft naar basisgoederen voor iedereen (basisinkomen), minder werk en meer vrije tijd die actief (zie Huizinga) gevuld dient te worden, minder consumeren (beperking van reclame), beperking van inkomensongelijkheid, brede maatschappelijke steun voor het realiseren van belangrijke goederen die horen bij het goede leven, lokale oriëntatie in harmonie met de natuur.

Waar gaat het heen?

Lang geleden stond voor veel mensen overleven met stip op een. Dat is voor de meeste bewoners van de westelijke wereld al lange tijd niet meer zo. Eenvoud, zelfbeheersing, bescheidenheid, spaarzaamheid, saamhorigheid en de traditionele, puriteinse soberheid werden losgelaten. De historicus William Leach zegt: We verwarren het goede leven met goederen. 

De oude overlevingssamenleving veranderde in een consumptiesamenleving en het maken van schulden, wat vroeger beschouwd werd als een last, een inperking van de vrijheid en zelfs als een schande werd gewoon, vanzelfsprekend. Het werd zelfs gestimuleerd. Genieten staat centraal, genieten van de overvloed. 

De meesten van ons hebben nog een staartje van de overlevingssamenleving meegemaakt. We zijn allemaal bewoners van de consumptiesamenleving en de vraag is in welke samenleving onze kinderen die in de consumptiesamenleving volwassen zijn geworden, zullen leven.

Ik kan dat niet bedenken. Wij kunnen het met elkaar ook niet bedenken, maar toch….ik vermoed dat het een samenleving zal zijn waarin heel veel van wat nu vanzelfsprekend is, dat niet meer zal zijn. 

Verder hoop ik, net als Blom, dat het een samenleving is waarin (en dan citeer ik Blom) solidariteit belangrijker wordt dan concurrentie, levensvervulling (zeg maar het goede leven) belangrijker dan rijkdom, een samenleving waarin gedeelde verantwoordelijkheden boven uitbuiting worden gesteld.

Net als vader en zoon Skidellsky ben ik van mening dat we – willen we uit de crisis komen – weer opnieuw moeten ontdekken wat werkelijk telt voor een goed leven, wat dat ook maar is.  En oh wat verlang ik ernaar dat de schaalvergrotingsdrang van de pakkenmannetjes (Bert Wagendorp/De Volkskrant 4-12-2012) een halt wordt toegeroepen. Wat mij betreft is het afgelopen met die heilige groei. Hoe veel is genoeg. Overal heeft de schaalvergroting onze samenleving verpest. Small is beautifull, schreef Schumacher al in de jaren zeventig en veertig jaar later fuseren nog steeds banken, bedrijven, scholen en ziekenhuizen met alle rampzalige gevolgen van dien. 

We kunnen niet zonder moraal. Huizinga ten slotte noemde zelfbeheersing belangrijk om uit de crisis te komen. Dat zelfbeheersing een belangrijk onderwerp gaat worden de komende jaren, daar ben ik van overtuigd. We leven in een wereld waarin we soms gek worden of onze vermogen tot concentratie verliezen door alle keuzes die we bij voortduring moeten maken.  Of het nou om het selecteren van informatie gaat, het diagonaal lezen van boeken, het zappen langs televisiezenders of om het kopen van goederen in de hypermarkten, dat maakt wat mij betreft niet eens zo veel meer uit. Wie niet streng is voor zich zelf, gaat daar onder lijden. 

Twee weken geleden was er in Amsterdam een medische publiekslezing (op het snijvlak van geneeskunde en maatschappij, De Anatomische Les genoemd) aan dat onderwerp gewijd. Niet alleen kinderen, maar ook wij volwassenen moeten beter worden in het onderdrukken van impulsen  ten gunste van profijt op de lange termijn. Ik zei het al…dit wordt een moralistische lezing.

Een nieuw bruiloftslied?

Terug naar Huizinga. Ik wil eindigen met een gedicht van een tijdgenoot van Johan Huizinga, Martinus Nijhoff. Die droeg acht sonnetten op aan Huizinga en gaf ze de titel “Voor dag en dauw”. Mooie tegenhanger van “In de schaduwen van morgen”. 

Dit schrijft Nijhoff: 

Waarde Huizinga,

De acht sonnetten die hier volgen zijn u opgedragen. Zij zijn door uw boek “In de schaduwen van morgen” ontstaan. Of, om het juister te zeggen, niet door het boek, maar door de titel ervan.

Nijhoff vindt het boek van Huizinga nogal pessimistisch en vervolgt: 

het pessimisme is een luxe geworden en niet langer mogelijk. Maar op het punt af te rekenen met het oude, heeft de toekomst geen andere overtuiging dan deze: dat zelfs de verfijndste filosofie op het ogenblik een lafheid is. Alleen de daad kan redden. Maar welke daad? Niemand ziet helder. Wij leven in het donker van “voor Dag en dauw”.

Toegift 

Philip Blom staat niet alleen als hij het geloof van de hedendaagse westerse mens in de heilige markt afkeurt. Tony Judt schreef in 2010, zijn laatste levensjaar : 

De markt is, net als ‘dialectisch materialisme’, een abstractie, zowel ultrarationeel (het bewijs ervoor wint alles) als het toppunt van redeloosheid (er is geen twijfel over mogelijk). Er zijn ware gelovigen, in tegenstelling tot de grondleggers geen grote denkers, maar daarom niet minder invloedrijk; er zijn de meelopers, die misschien privé nog wel hun twijfels over de pretenties van het dogma hebben maar geen andere mogelijkheid zien dan het toch uit te dragen; en er zijn de slachtoffers, die met name in de Verenigde Staten trouw hun pil hebben ingenomen en trots de deugden onderschrijven van een doctrine waar ze zelf nooit de vruchten van zullen plukken.

De onderwerping van een volk aan een ideologie is het best meetbaar aan het collectieve onvermogen om zich alternatieven voor te stellen. We weten heel goed dat onbeperkt vertrouwen in ongebreidelde marktwerking dodelijk is….. (De geheugenhut p.179)

Heel somber is de historicus Tony Judt: 

Ik vermoed dat we aan de vooravond van moeilijke tijden staan. Het zijn niet alleen de terroristen, de bankiers en het klimaat die ons gevoel voor veiligheid en stabiliteit zullen vernietigen. De globalisering zelf, die ‘platte’ aarde uit zoveel irenische fantasieën, zal voor miljarden mensen een bron van angst en onzekerheid zijn, en zij zullen zich voor bescherming tot hun leiders wenden. Naarmate de behoeftigen en de ontwortelden van Dehli tot Dallas harder op de steeds hogere muren van de omheinde woongemeenschappen roffelen, zullen ‘identiteiten’ verachtelijk en beklemmend worden. 

(…)

In gevestigde democratieën zullen intolerante demagogen ‘toetsen’ – van kennis, taal en houding – eisen om vast te stellen of wanhopige nieuwkomers de Britse, Nederlandse of Franse ‘identiteit’ waard zijn. Dat gebeurt al. We zullen ze in deze heerlijke nieuwe eeuw nog missen, de toleranten en de marginalen, de randfiguren. Mijn mensen. (De geheugenhut p. 204-205)