Juni 2011. Er zit al dagen een onopvallend, klein vogeltje op een betonnen waslijnpaal naast het huis. Als het een uitbundig zangvogeltje was geweest, dan had ik het wel eerder gezien, maar dit beestje maakt geen geluid… in ieder geval heb ik dat niet kunnen merken. Het is een schuw vogeltje. Als ik kijk, is het al weg, zodat ik nog steeds niet weet op welke bladzijde van de vogelgids ik het kan vinden. Het is geen mus, dat is zeker en ook geen tuinfluiter of een spotvogel. Zoektochten op het internet en vragen aan vogelkenners leveren niets op. Mijn vrouw heeft inmiddels drie vogelboeken van voor tot achter doorgewerkt en ook zij kan het beestje niet thuis brengen.
Toch kom ik op een dag wat verder met mijn zoektocht als ik het vogeltje vanuit huis met een telelens kan fotograferen. Als een heuse paparazzo maak ik met telelens een paar plaatjes van dat onaanzienlijke beestje op die betonnen paal. Ik laad de foto’s die ik gemaakt heb in de computer en vergelijk ze met wat ik in de vogelgidsen vind.
Op de computer vergroot ik het grauwe beestje nog eens en ik constateer dat het met vogels is zoals met mensen. Als je ze wat meer van dichtbij bekijkt, dan heeft zelfs het saaiste levende wezen wel wat leuks. Dit paalvogeltje heeft bijvoorbeeld een grappig snaveltje waarmee het insecten, rupsen, spinnetjes en vliegen kan vangen. De kraaloogjes zijn beslist pittig te noemen, de pootjes aandoenlijk en ook heeft het vogeltje een nek die een klein beetje oplicht. Er loopt zichtbaar een donker streepje naar zijn oren.
Het duurt niet lang of ik weet dat er een braamsluipertje in onze tuin op visite is. Wat een rotwoord eigenlijk. Sluipen vind ik geen prettig woord, maar sluipertje klinkt echt verkeerd. Sluipen doet een mens lopend of kruipend, maar niet vliegend. Het woord suggereert dat dit vogeltje de hele dag bezig is bramen te besluipen. De Engelsen hebben een betere benaming voor dit klein vogeltje. Ze noemen het lesser whitethroat, kleine withals.
De braamsluiper overwintert duizenden kilometers verderop in Oost Afrika, ten zuiden van de Sahelwoestijn. In het vroege voorjaar trekt het naar het noorden. De meeste vogels vliegen langs de westkust. De braamsluiper niet. Al sinds de ijstijd neemt het vogeltje een oostelijke aanvliegroute naar het noorden. Tijdens die laatste ijstijd was een groot gedeelte van Midden Europa met ijs bedekt en misschien kwam het vogeltje om die reden via Egypte en de Balkan naar mijn biotoop. Het ijs verdween, maar het vogeltje bleef vasthouden aan zijn route. Dit voorjaar woont het beestje in mijn tuin en een vogelkenner laat me weten dat daarmee die tuin een prijs gekregen heeft. Dankjewel braamsluipertje.
Intussen weet ik dat er minstens twee braamsluipers in de buurt moeten zijn, alhoewel ik nooit twee van deze vogeltjes tegelijkertijd heb kunnen waarnemen. Ze hebben in de holte van een van de twee de knotlindes aan de zijkant van het huis een nestje gebouwd waarin nu vijf met zwarte spatjes bespikkelde eitjes liggen. Ik lees in het vogelboek dat de braamsluiper een aantal nesten van takjes en gras bouwt, vaak in struiken met doorns en stekels. Het vrouwtje kiest dan één nestje uit, bekleedt het met plantenmateriaal en spinrag en dan pas legt het geelachtig witte eitjes met bruin zwarte spikkels. De lindeboom die hier al sinds 1881 staat had het winnende nest.
Het beestje zit niet de hele dag op de eitjes. Bij het minste of geringste geluid laat het zich min of meer uit het nest vallen en is weg voordat ik het zie. Het laat zich vallen, misschien kan ik beter zeggen dat het duikt. Op dezelfde manier duikt het vogeltje ook van de betonnen paal waarop ik hem regelmatig zie. Het is alsof het even omhoog springt en zich dan met een lange boog naar beneden laat glijden.
Dagen lang vermijden we de route langs het braamsluipernest, maaien geen gras, verdrijven kraaien uit de tuin en barricaderen het schelpenpad langs de lindes, totdat het nest op een dag gevuld is met vijf kalekadoddertjes. Vanaf dat moment vliegen pa en ma braamsluiper af en aan. Ze landen eerst op de betonnen paal, vliegen dan naar de lindeboom. Daar helikopteren ze eventjes als kolibri’s voor het nest. Ze hangen in de lucht terwijl hun vleugeltjes razendsnel bewegen. en daarna leveren ze voedsel af bij de jongen. Die hebben hun bekken opengesperd, zodat de spinnetjes of vliegjes er alleen maar ingeschoven hoeven te worden. De jongen maken in tegenstelling tot hun ouders geluid, heel bescheiden, maar toch. Iedere dag mag ik een keer van me zelf in het nestje kijken en zie hoe de pluisjes op het roze vel tot veertjes uitgroeien. De oogjes van zo’n vogeltje zijn buiten proportie. Eerst zijn ze nog gesloten, maar na een week al kijken de kleine braamsluipertjes me enigszins vals aan: opgesodemieterd, wat doe je hier!
Ongeveer twee weken nadat de eitjes kleine vogeltjes zijn geworden zijn de vijf braamsluipertjes en hun ouders ineens verdwenen. Het nest is verlaten. Nergens meer een lesser whitethroat te bekennen. Ik weet dat de oude braamsluipers door mijn tuin sluipen, ze bewegen zich volgens de boekjes in heggen, braam- en meidoornstruiken op zoek naar voedsel voor hun vijf kleine kindertjes. Ze moeten hier zijn, want in het vogelboek lees ik dat de ouders, als de jongen het nest verlaten in de buurt van het nest blijven. Ze zijn dan heel onrustig en sluipend zoeken ze naar voedsel.
Wat gebeurt er allemaal niet in die paar vierkante meter die ik mijn tuin noem. Ik vroeg me gisteren af of ik mijn braamsluipertjes nog zou zien voordat ze in september weer weg trekken in zuidoostelijke richting. Het antwoord kwam vandaag en zat op de betonnen waslijnpaalpaal. Wat nu? Nog een legsel dit jaar of toch liever maar volgend voorjaar? Niet dat zo’n grauw beestje kleur geeft aan een tuin, maar het was toch wel leuk om een paar weken op de eerste rang te zitten bij het groot worden van vijf kleine braamsluipertjes.
Wat doen mensen met een kinderwens zichzelf aan. In sommige gevallen is de conceptie niet eens probleemloos, de bevalling is eigenlijk altijd een klus en daarna moet het echte werk nog beginnen. Ik zag hoe de braamsluiperouders zich een eind in de rondte vlogen om voedsel voor hun jongen aan te slepen, ik was erbij toen de kleine vogeltjes groeiden en ten slotte verdwenen uit hun veilige nestje. Wonderlijk toch dat oudergedrag, dat gefixeerd zijn op het broed. Het hoort bij levende wezens. Mensen en dieren kunnen elkaar een pootje geven, ze hoeven er niet over na te denken, ze gedragen zich instinctmatig zo. Ik was zelf dertig jaar geleden eigenlijk ook zo. De zorg voor de kinderen neemt ouders in beslag, sommigen helemaal. Dat gedrag lijkt vanzelfsprekend, immers de kinderen mag het aan niets ontbreken, die moeten beschermd worden, horen op te groeien in een veilige omgeving. Die kinderen koesteren zich in het warme nestje dat hun ouders en opvoeders hebben gemaakt. Als het meevalt dumpen ouders hun kinderen niet in een donker bos van waaruit ze de weg naar huis niet meer kunnen vinden. Als er geen voedsel meer is of als de kinderen zich allerberoerdst gedragen zetten de ouders hen niet in een onbewoond gebied uit de auto. Ze zorgen er in alle omstandigheden voor dat het kind zijn natje en droogje krijgt en dat het in een veilige wereld kan leven. Ouders beschermen hun kind tegen de barre werkelijkheid. Het kind krijgt alle kans zich een magische voorstelling te maken van de wereld waarin het beland is. Zo’n kind gaat er lange tijd van uit dat de werkelijkheid ingericht is door sterke personen die dag en nacht klaar staan om ervoor te zorgen dat alles op rolletjes loopt. In de eerste plaats zijn er de ouders, maar achter de schermen zijn ook andere, belangrijke mensen bezig om de wereld voor het kind overzichtelijk te houden. Sinterklaas bijvoorbeeld, de politieagent, de burgemeester en misschien wel God of Allah, allemaal instanties die met een heel speciale bedoeling zich bemoeien met de wereld waarin het opgroeit.
De wereld waarin een kind groot wordt ,is een magische wereld, hoort dat ook te zijn. Vanuit zijn veilige, paradijselijke nest heeft het kind lange tijd de indruk dat in die wereld alles mogelijk is. Het kan bijvoorbeeld later piloot worden of danseres en het kan als het groot is, gaan wonen in een kasteel dat vanzelfsprekend net beschikbaar is gekomen. Alles kan.
Maar stukje bij beetje ontstaan er scheuren in dat wereldbeeld. Het kind komt er bijvoorbeeld achter dat Sinterklaas niet bestaat. Op school haalt het cijfers die niet voldoende zijn om piloot te worden of tijdens de balletles blijkt dat de gedroomde dansopleiding niet haalbaar is. Ik noem maar wat. Niet alleen komen allerlei verwachtingen niet uit, ook de ouders vallen op den duur van hun voetstuk. Die giganten uit de kinderjaren worden kleiner en kleiner en verliezen hun glans. Voor het ene kind zet dat proces eerder in dan voor het andere. Dat heeft in de eerste plaats te maken met het kind, maar ook met dat wat het kind meemaakt. Op zeker moment merkt een kind dat ouders hun zwakke punten hebben, dat ze bijvoorbeeld onhandig zijn, onsmakelijk eten of zich niet in gezelschap weten te gedragen. De meeste ouders doen over het algemeen hun stinkende best, maar hun voetstuk is niet voor de eeuwigheid.
Het kind moet het nest ontvlieden, het moet volwassen worden en merkt op zeker moment dat het oude beeld van de wereld niet meer klopt. Volwassen worden betekent dan ook dat het kind accepteert dat zijn leven niet een door anderen bedacht doel of betekenis heeft, maar dat het leven pas zin krijgt als het zich zelf in de wereld projecteert. Letterlijk vooruit werpt. Helaas, sommige kinderen worden niet groot als het om de zingeving van hun eigen leven gaat. Angst speelt daarbij een belangrijke rol. Angst is bijna altijd getrouwd met behoudzucht.
Er zijn kinderen die vast willen blijven houden aan de illusie van een magische werkelijkheid, ze kunnen de wereld niet accepteren zoals die is en/of ze missen soms ook het vermogen zichzelf in die werkelijkheid werpen.
Voor mijn vijf braamsluipertjes zijn de levensdoelen concreet. Ze eten opdat ze groot groeien. Ze leren vliegen, zoeken voedsel en vliegen naar Afrika waar ze de winter door moeten komen. Dan komen ze weer in hun geboorteland waar ze paren met een braamsluiper van het andere geslacht, zodat ze zich kunnen voortplanten.
Met zingeving hoeft de braamsluiper zich niet bezig te houden, wel met overleven. Zingeving en de braamsluiper, misschien nog een leuk onderwerp voor een dissertatie.