Ma mère l’oye

Zo aangenaam, zo warm is het in de keuken.
Naast het fornuis een mand hout,
aan de muren schilderijen, van voorvaders,
voormoeders, van heiligen en van Bismarck.
Een verbleekte foto van een farao en
ook een ets van een jonge soldaat in uniform.
Teder kust hij een meisje met lange vlechten.

Onder de staande klok tegenover het raam
zit oma, in een rieten stoel vol losse kussens,
rondom haar de kinderen. Het vuur knettert
in het fornuis, buiten wordt het donker
en achter het spiegelraam wachten koningen
en koninginnen, feeën en prinsessen.
Het gaat beginnen. Wie is het mooiste
van het land? Wie dwalen door dat donker bos?
Een groene slang zegt: zie je die wolvenkop
en zie je ook dat mooie, naakte meisje.

‘Trek iets aan,’ zegt oma en slaat het boek open:

La belle au bois dormant

Ze is zich kwijt, de schone, ze ligt onder donkere bomen, uitgestrekt
in ‘t bos waar wortelstelsels haar zoeken en betasten.
’s Nachts staren sterren naar haar gipsen lijf. Dat ademt
zwakjes en is bedekt door blad van duizendjarige bomen.

Verloren in de tijd, geen vroeger, geen later; haar moment
kan eeuwig duren, tenzij een prins of boerenknecht haar wakker kust.
Braam en ranonkel woekeren. Maan stal al haar dromen.
Ze heeft een eigen tijd en ligt als odalisk in het bos…ze slaapt.

Petit Poucet

‘Het is eten of gegeten worden,’
zei Kleine Duim en strooide
van het brood wat kruim
langs ‘t pad
dat diep
het bos invoerde.

Zeven kinderen lopen …
uiterst langzaam,
lopen langzaam in het bos

tsjiep, tsjiep, tsjiep – kijk uit, kijk uit!
tsjiep, tsjiep, tsjiep – kijk uit, kijk uit!

langs lange paden sluipen wolven
reuzen briesen verderop.
De kinderen……?
Ze lopen langzaam door het bos

Laideronnette, Impératrice des pagodes

Dieper en dieper zakt ze onder water,
ver de boot, ver weg het leeg kasteel,
de groene slang, hij spreekt van
schaamte over spiegelbeeld,
het is voorbij, voorbij.

‘Kom meisje, kom en ga niet op de bodem zitten,
dat trekt zo vochtig op. Voilà, mijn keizerrijk
van eeuwige herhaling. Hier draait het leven
als wijzers van een klok, we zaaien en we oogsten.
Iedere minuut die eerder is geweest komt hier vanzelf terug.
De klanken van theorbe en viool, ze wervelen en dartelen,
en lossen nergens op.’

‘Zie, achter deze spiegel porseleinen poppen dansen, beelden
zingen; geen hels kabaal, geen slagwerk en geen
gemaskerde grotesken als in Chinese opera.

In dit theater hoor je de sterren gaan, hoor je stilte
van Chinese tempelklok. Zacht gongt de gamelan.
Hoor hoe planten ademen in de nacht.
Bij het licht van lampionnen vibreert
heel hoog een stem, schel soms en ook teer’

Les entretiens de la Belle et de la Bête

Wat volgt dat is een walsje.
Vergeet u Johann Strauss!
Ravel verklankt in driekwarts maat
een tweespraak die’ over liefde gaat
Over een beest, een man met geld
Een monster, maar heel welgesteld
Zij is heel arm, ontzettend mooi;
is hij het beest en zij de prooi….?

Pourtant, l’histoire finira comme une fête:
Les entretiens de la Belle et de la Bête

Le jardin féerique

Eén kus en …
de schone valt,

parachutesprong uit lange droom –
in het heden.
‘Kus me,’ fluistert de maan.

De schone wrijft zich in de ogen.
‘Kus me, geef me je droom,
jij krijgt mijn bleke licht.’

Iets vogelachtigs fladdert op,
de schone kijkt om zich heen:
strak blauwe lucht, een gouden wolk,
geur van seringen, tuinfluiters zingen
een groene slang glijdt weg en
verdwijnt door een kier in de tijd.

De schone wrijft zich in haar ogen.
Haar lippen voelen vochtig.
Rondom haar zingt en zoemt het
in de tuin waar alles zindert van genot

Maar waar?
Waar is de prins?