voor Foske en Renske
Westerdijkshorn een halve eeuw geleden. Een klein, verstild boerendorpje. Half verscholen achter een boerderij staat een sierlijk torentje op een hooggelegen kerkhofje omgeven door een haag van uitgegroeide bomen. Tussen de zerken scharrelen kippen en wat schapen. Een schaap schurkt tegen de deurpost van een vervallen lijkenhuisje. Naast de verveloze toegangsdeur van het torentje liggen brokken steen, stukken pleisterwerk en ook een zerkje dat vorige zomer uit de gevel is gevallen. Daarop de namen van notabelen en kerkvoogden die honderd jaar geleden deze folly lieten bouwen.
Westerdijkshorn nu. Nog steeds klein, niet stil en zeker geen boerendorpje: van de tien boerenbedrijven zijn er vier over. Het torentje werd in de jaren zeventig van de vorige eeuw opgeknapt. Rondom het kerkhofje een keurige haag. Het lijkenhuisje achter de toren is verdwenen. De schapen en de kippen zijn er gelukkig nog.
Geen huis in deze buurtschap of er zijn de afgelopen halve eeuw andere bewoners ingetrokken. Het torentje zag die mensen komen en gaan. Sommigen van hen verhuisden naar het kerkhofje. Zo rust Jans de Boer sinds de winter van 1987 onder de toren naast zijn eigen boerderij. Zijn vrouw, Gretha, ook. Zij sleepte jarenlang op de eerste mooie voorjaarsdag huisraad van huis naar het aangrenzende kerkhofje: kussens en matten legde ze op stoelen die ze vooraf op de zerken had neergezet. Tussen de kerkhofbomen lijnen van pakjestouw voor gordijnen en dekens waaruit in het filterlicht van de ochtendzon damp omhoog krinkelde.
Na de dood van Jans was het gebeurd met die grote schoonmaak. Gretha verdween. Nadat het met haar afgelopen was, kwam ze terug in Westerdijkshorn en werd bij haar man gelegd.
Mensen kwamen en gingen. Freerk Braak kwam in 1833 en ging in 1906 na een verblijf van drieënzeventig jaar in Westerdijkshorn. Ze brachten hem vanuit zijn huis in de hoek van de Wolddijk naar het kerkhofje. Hij kon met een klein formaat kist volstaan, want zijn beide benen waren onder de knieën geamputeerd. Buurtgenoot Jannie Ubels vertelt dat Freerk-oom jarenlang op kussens naar Bedum ging. Twee kussens. Een om op te knielen en een om voor zich uit te gooien, zodat hij van het ene kussen op het andere over de weg kon hippen. Na zijn dood moest de elfjarige Lammert, de opa van Jannie, ‘s zondags op Freerks vrouw, Jopje, passen. De huisgenoten waren naar de kerk. Jopje-mui lustte wel een borrel en zag haar kans schoon: Lammert, mien jong geef mie ais een klokje. Lammert schonk een theekopje vol jenever. Dat was te veel voor ‘t òl mens. Het werd haar laatste slokje. De grafsteen van Jopje-mui en Freerk-oom staat is er nog. Het was en is hier een komen en gaan, maar het torentje bleef. Ik ook. Nog wel.
Torentje van Dijkshorn (muziek: Nanne van der Werff)
Jij elegante dame,
honderdvijftig jaar present,
bent pronkjuweel, reclame
voor Gronings Ommeland.
Wat sta je daar parmant,
jij gracieuze dame,
jij torentje dat ieder kent.
Vanaf je hoge plek
heb je afscheid genomen
van Jans, Marja en Jackelien.
Ook hen die daarna gingen,
je hebt ze allemaal gezien.
Je ziet ieder gaan en komen
vanaf je hoge plek
en weet dat wij voorbijgaan
maar ik wil dat jij blijft,
mijn elegante dame,
op die aangename
hoogte in Dijkshorn.
Jij gracieuze dame,
jij torentje dat ieder kent.