Vertel mij, Muze over de man…….
Er zijn schrijvers, dichters, componisten en beeldend kunstenaars waar weinig uit komt als ze niet geïnspireerd worden door een dame.
Dat was in de Griekse oudheid al zo. Toen stelde de oppergod Zeus negen muzen beschikbaar voor kunstenaars en wetenschappers om op gang te komen. Deze godinnen waren geen dames van vlees en bloed; ze bestonden in de belevingswereld van de kunstenaar. Ook een dichter als Homerus kon niet zonder muze en liet zijn Odyssee beginnen met de overbekende invocatie: Bezing, godin, de wrok van Achilles... en ook: Vertel mij, muze, over de man… Hoe dan ook, de inspirerende muzen uit de Griekse oudheid waren zonder uitzondering vrouwen.
Dat was in de dertiende en veertiende eeuw niet anders. Ook Dante en Petrarca lieten zich aandrijven door dames waarmee ze overigens geen intiem contact hadden. Beatrice ontmoette Dante twee keer en de beiden hebben bij die gelegenheid naar elkaar gezwaaid, maar daarbij bleef het.
Ook Laura, de muze van Petrarca bleef op afstand van de grote dichter. Dat weerhield hem er niet van 366 gedichten aan haar op te dragen. Sterker nog, zowel Beatrice als Laura bezielden deze Italiaanse dichters nog op de grootst denkbare afstand, toen ze dood, begraven en onbereikbaar in de eeuwige duisternis vergleden waren.
Onbereikbaarheid van de geliefde, dat hoort bij de hoofse liefdespoëzie van de Zuid-Franse troubadours. Die troubadourspoëzie beïnvloedde de Italiaanse poëzie die zich vanaf het einde van de dertiende eeuw had ontwikkeld en ook het werk van Petrarca. Er zijn altijd mensen die een loopje nemen met trends. De Franse dichter en componist Guillaume de Machaut bijvoorbeeld. Hij was een tijdgenoot van Petrarca en hij spotte met de gangbare opvatting mode in de hoofse literatuur door zich in zijn gedichten neer te zetten als een oude, ziekelijke, impotente dichter die de minnaar wordt van een jonge en mooie maagd. Die dame, Péronne d’Armentières, is verliefd op hem vanwege zijn reputatie als dichter. Machauts zelfspot had overigens een serieuze basis: hij was de zestig al gepasseerd en bovendien ernstig ziek toen hij werd geïnspireerd door die fictieve liefde voor dat meisje van negentien.
In le Livre du Voir-Dit probeert de oude dichter aan een jong meisje uit te leggen hoe het schrijven in zijn werk gaat. Dat meisje wil niet alleen leren dichten; ze wil ook van alles weten over de kunst van de liefde. Het verhaal wordt afgewisseld met losse gedichten en een briefwisseling in proza, aangevuld met muziek.
Deze informatie schud ik niet uit mijn mouw. Ik heb dit alles keurig nagezocht en vond die weetjes nadat ik een paar jaar geleden een miniatuur uit Le Livre du Voir-Dit zag. Een prachtig plaatje, het was afgedrukt in een folder voor een muziekfestival. Ik had wel eens muziek van Guillaume de Machaut gehoord, maar wist niet dat hij in zijn tijd vooral als dichter gewaardeerd werd door de adellijke afnemers van zijn manuscripten en ook wist ik niet dat die manuscripten verlucht zijn met honderden prachtige miniaturen.
Wat is hier nou eigenlijk afgebeeld, vroeg ik me vijf jaar geleden af. Vanuit een merkwaardig vogelperspectief kijk ik naar een man en een vrouw die kuis in bed liggen. Zij kijkt naar hem en hij kijkt een beetje hulpeloos omhoog. Het is duidelijk: de beiden hebben geen fysiek contact. Maar wat is er aan de hand? Er lijkt rook uit het bed te komen. Staat de boel in brand en waarom liggen die man en die vrouw er dan zo rustig bij? Wat doet die vrouw met een kroon op haar hoofd daar aan het voeteneind? Produceert zij die wolken. Een intrigerende prent.
Zoals gezegd: ik ging op onderzoek naar Guillaume de Machaut. Ik ontdekte dat hij een groot deel van zijn leven in Reims werkte, dat zijn gedichten aansluiten bij de Hoofse literatuur en dat hij heel veel Dits schreef, lange verhalende gedichten.
Soms kun je van gedichten wat opsteken. Le Livre du Voir Dit (1362-65) is zo’n leerdicht. Het verhaalt over treurigheid en scheiding van de verteller van zijn geliefde. In dat ‘waar gebeurde verhaal’ probeert de oude dichter een jong meisje uit te leggen hoe het dichten in zijn werk gaat. Dat meisje wil trouwens niet alleen leren dichten; ze wil, als gezegd, ook heel veel weten over de kunst van de liefde. Op verzoek van het meisje zet de oude dichter gedichten op muziek. De Machaut vertelt en passant over het componeren. Het hoogtepunt van het verhaal is weergegeven op de miniatuur die ik in Normandië zag. De vrouw aan het voeteneind van het bed blijkt Venus te zijn. Deze godin van de liefde spreidt een wolk uit over de twee geliefden: goddelijke inspiratie voor een oude dichter en het meisje. Een aandoenlijk plaatje.
À propos muze. Ik maak weer een sprong in de tijd. In de tweede helft van de negentiende eeuw laat de dichter Jacques Perk zich inspireren door Mathilde Thomas. Hij ontmoette dat twintigjarige, vrolijke, blonde meisje in de Belgische Ardennen en die ontmoeting heeft de vaderlandse literatuur meer dan honderd sonnetten opgeleverd.
Het verschijnsel ‘meisje inspireert man’ is van alle tijden. Zo was het fotomodel Pattie Boyd eerst de muze van Beatle George Harrison. Ze ging later hogerop een werd de muze van Eric Clapton. Goede keuze. Clapton is God stond destijds op de muren van de Londense ondergrondse. In 2008 maakte filmregisseur Van Lieshout zelfs een film met de titel ‘De Muze’ waarin hij vertelt over een jonge dichter met een writer’s block die dwalend door de stad inspiratie probeert te vinden door te dromen van een mooie minnares die als vanzelf de dichtregels bij hem los zal maken.
Dat het verschijnsel ‘vrouwelijke muze inspireert mannelijke kunstenaar’ ook bedenkelijke kanten heeft, wordt duidelijk in een boekje over de gezusters Van Vloten. Het heeft de subtitel: De vrouwen achter Frederik van Eeden, Willem Witsen en Albert Verwey. Dat zijn niet de eerste de beste kunstenaars en het boekje laat zien dat alles om de drie kunstenaars draaide. Hun dames bevonden zich achter hen, waren dienstbaar (zoals Jutta Chorus dat ook zo prachtig beschrijft in Alma’s dochters). Als die dames de heren geen inspiratie meer te bieden hadden, konden ze ingewisseld worden voor andere muzen. Zoals Frederik van Eeden Martha van Vloten afdankte!. Ik had het nooit zo op die Van Eeden en mijn waardering voor de persoon van deze schrijver is niet gegroeid sinds ik het verhaal over de gezusters Van Vloten las. Wat een mannetje! Hoe is het mogelijk dat hij zoveel ruimte kon opeisen en hoe kan het dat Martha van Vloten en al die andere vrouwen hem die ruimte gaven. Ik weet, het is een gedateerd verhaal. In de negentiende eeuw waren de verhoudingen tussen vrouwen en mannen anders dan nu, maar toch…het verschijnsel van het dominerende, belangrijke mannetje die zich alles konden permitteren en die zich door één en liefst meer vrouwen in de watten lieten leggen is van alle tijden.
Ook de dichter Pierre Kemp (1886-1967) ‘had de beschikking over’ vrouwelijke muzes. De dichter reisde dertig jaar lang op en neer naar zijn werkplaats bij een steenkolenmijn die heel toevallig Laura & Vereeniging heette. Ik heb dat niet verzonnen, Wiel Kusters beschrijft het in een boek over Pierre Kemp. Onderweg ontmoette de Limburgse Petrarca verschillende dames waarmee hij gezellig praatte. Die dames inspireerden hem tot zijn verzen.
Wiel Kusters vertelt hoe de dichter op een dag een van zijn muzen thuis ontvangt. Die muze is de tweeëndertigjarige Mya Brennenraedts. De zesenzestigjarige Kemp heeft jaren met haar gecorrespondeerd. Nu is ze bij hem op visite en praat hij met haar in een achterkamertje. Ze luisteren samen naar muziek, terwijl mevrouw Kemp met de huishoudster in een andere ruimte van het huis zit. Kusters maakt er een smakelijk verhaal van en vertelt dat de echtgenote van Kemp net al haar tanden had laten trekken en op een kunstgebit wachtte. De impliciete gedachte is dat een dichter van de leg raakt door een tandeloze, onaantrekkelijke partner en pas weer gaat leggen als een aantrekkelijke, jonge bloem hem weet te inspireren. Het is een van de vele clichés die vooral sinds de romantiek bij kunstenaars zijn gaan horen. Als de in het zwart geklede dichter met een bolhoed op zijn hoofd Mya Brennenraedts uitgeleide doet heeft zijn tandeloze vrouw zich nog niet laten zien, schrijft Kusters. Wel zet ze als de muze vertrokken is, de meegebrachte bloemen in een vaas. De anekdote doet eigenlijk onrecht aan de dichter Pierre Kemp. Hij liet zich graag inspireren door de muzen die hij ontmoette, maar kon zichzelf daarbij met enige spot bekijken.
Het cliché van de kunstenaar die uitgekeken is op zijn echtgenote en die een jonge vrouw nodig heeft om op gang te komen is op een totaal andere manier zeker van toepassing op de Tsjechische componist Leos Janacék.
Die Janacék schreef prachtige muziek, maar zijn biograaf (John Tyrell) beschrijft hem als een tiran, een humorloze bruut die volledig zijn eigen gang ging. Hij scheldt zijn vrouw Zdenka uit, tiranniseert en vernedert haar en verwacht dat zij bij al zijn buitenechtelijke avonturen staat te juichen. Na een ruzie in de zomer van 1916 is Zdenka zo wanhopig dat ze een zelfmoordpoging doet. Dat moet weinig indruk gemaakt hebben op de componist. Een week later zoekt hij zijn minnares, de zangeres Gabriela Horvatova op. Hij vernedert Zdenka met deze zangeres op een botte manier in het openbaar en schrijft niet lang daarna zijn echtgenote een brief waarin hij haar verzoekt hem niet langer lastig te vallen met haar gejeremieer. Hij heeft wel wat anders te doen dan haar klachten te aanhoren. Bovendien wil hij Horvatova thuis ontvangen en hij staat erop dat Zdenka haar uitnodigt. Zo’n man! Het verschijnsel man!
Er zijn muziekcritici die vinden dat de Tsjechische componist voor 1916 nauwelijks muzikaal werk heeft afgeleverd dat de moeite waard is. Volgens die critici kwam Janacék pas op stoom toen hij in de zomer van 1917 de vijfentwintigjarige Kamila Stösslova ontmoette. Het huwelijk van de componist stelde toen al lang niks meer voor, maar als de drieënzestigjarige componist verliefd wordt, dan is het die liefde die hem inspireert tot prachtige muziek. Dat is het verhaal dat verteld wordt en het is ook het verhaal dat de componist zelf vertelt. Leos Janacek is – zo lees ik – een laatbloeier, dankzij zijn platonische liefde voor zijn muze, Kamila Stösslova. Ook hier gaat het om een liefde op afstand. Misschien heeft het besef dat de geliefde onbereikbaar is Janacék wel geïnspireerd. Een paar dagen na de eerste ontmoeting schrijft hij haar een brief: Geachte Mevrouw, ik hoop dat u dit boeket rozen van mij wilt aannemen. Het is een teken van grenzeloze eerbied. Uw karakter en uw verschijning zijn zo lieflijk, dat in uw gezelschap de geest zich voelt opgetild. U ademt warmte en hartelijkheid, en u blikt naar deze wereld met zoveel vriendelijkheid, dat eenieder u van de weeromstuit alleen maar goed wil doen. U kunt niet geloven hoe blij ik ben dat ik u heb ontmoet. Wat moet ú gelukkig zijn! Des te heviger voel ik daarom de pijn van mijn eigen eenzaamheid en mijn bitter lot. Houdt u mij in goede herinnering; aan u zal ik voortaan altijd blijven denken. In gedachten bij U verblijf ik, Leos Janacék.
In de twaalf jaar die volgen schrijft de componist ongeveer zevenhonderd brieven aan Kamila Stösslova waarin hij net als Machaut eeuwen daarvoor uitvoerig spreekt over de composities waar hij aan werkt. Kamila weet, anders dan Péronne d’Armentières, niets van muziek, dat merk je aan de brieven van haar die bewaard zijn gebleven. Maar dat belet Janacék niet haar te schrijven en hij is teleurgesteld als hij te lang op een antwoord moet wachten. Iedere brief is een liefdesverklaring van de componist aan zijn muze.
Onmiddellijk na zijn eerste ontmoeting met Kamila begint Janacék aan een liederencyclus met de titel ‘Het dagboek van iemand die verdween’. In de liederen wordt verteld hoe een jongeman op een dag een jonge zigeunerin tegenkomt. Hij is direct smoorverliefd, maar het is een verboden liefde, want de zigeunerin is onaanvaardbaar als partner voor een Tsjechische jongen. Janacéks liefde is ook onmogelijk: Kamila en hij zijn beiden getrouwd. Janacék noemt Kamila in zijn brieven overigens mijn zigeunerin.
Ook de opera Katja Kabanova gaat over een verboden liefde en uiteraard is deze opera geïnspireerd door de liefde voor Kamila.
Het beroemde tweede strijkkwartet ‘Intieme brieven’ is aan Kamila opgedragen.
Brno 1 februari 1928 ’ s avonds laat: Mijn lieve Kamila, ik ben net begonnen aan een mooi nieuw stuk. Ons leven moet erin beschreven worden en ik wil het Liefdesbrieven noemen. Een prachtige titel, vind je niet? We hebben samen toch al zoveel lieve avonturen beleefd, nietwaar? Die kleine vlammetjes in mijn ziel zullen dan worden aangewakkerd door de prachtigste melodieën! Een heel bijzonder instrument zal bepalend zijn voor dit kwartet. Het wordt de Viola d’Amore genoemd, de altviool van de liefde. Ik ben zo benieuwd hoe het uiteindelijk zal klinken. In dit werk zullen jij en ik voor altijd samen zijn en door niets en niemand gestoord worden. Vol verlangen zullen we er zijn, zoals toen bij jou thuis, die hemelse plek. Ik ken geen andere wereld dan die van jou. Je bent alles voor me, ik niets anders dan je liefde.
Brno 20 februari 1928: (..)Het kwartet noem ik niet Liefdesbrieven maar Intieme Brieven.
Brno 8 maart 1928: Ik ben net klaar met een mooi, nieuw afschrift van onze Intieme Brieven. Tegen mijn vrouw zei ik vandaag: Als de uitzonderlijke schoonheid van dit werk wordt opgemerkt, dan moet ook jij te overtuigen zijn van de invloed van Kamila op mijn zieleleven en mijn werk. (..) Al onze gevoelens worden op elkaar gestapeld in dit kwartet. Het is alsof jij en ik ons van de aarde verheffen, alsof alles om ons heen vrolijk is en vol verlangen. In zo’n koortsachtige stemming werden deze Intieme Brieven geschreven. De pen brandde in mijn hand, maar ik vond het heerlijk. Ik schreef zo vlot, zo vurig. Ik kon niet ophouden.
Brno 13 maart 1928: Terwijl ik ‘Intieme brieven’ schreef, zat jij levendig naast me. Ik leefde door dierbare herinneringen in een hoger tempo, misschien enigszins als een bloem in een broeikas. Ik leefde heviger, precies zoals mijn bloed vraagt. Nu het werk af is, ben ik tot rust gekomen
Brno 27 juni 1928: O, dit werk is weggesneden uit levend vlees. Nooit meer zal ik iets schrijven wat dieper en oprechter is.
Janacék stierf kort nadat hij zijn strijkkwartet ‘Intieme Brieven’ had geschreven. Zijn muze Kamila die fysiek en emotioneel op afstand bleef, was bij hem toen hij overleed; zijn vrouw niet. Janacék verdween, zijn muziek bleef en het kan best zijn dat die er niet geweest was zonder de goddelijke inspiratie van zijn muze, Kamila Stösslova.
Toch nog een kanttekening. Sommige muziekcritici oordelen opvallend negatief over de muziek die Janacék vóór de ontmoeting met Kamila componeerde. Maar Janacék schreef vóór 1917 prachtige pianomuziek met romantische titels als ‘In de mist’ of ‘Op een overgroeid pad’. Het is muziek die ik tot mijn favorieten reken. Op drieëntwintigjarige leeftijd schreef hij zijn suite voor strijkorkest. Deze prachtige muziek componeerde hij toen Kamila Stösslova nog geboren moest worden.
Ten slotte nog twee vragen.
Bestaat de mannelijke muze? Ik heb geen idee en doe een poging. Was bijvoorbeeld Henk Jurriaans (bij leven het levende kunstwerk van de stad Amsterdam) de muze van Marte Röling? Röling schilderde vele portretten van Jurriaans als een hommage aan haar overleden vriendje. Eerbetoon, zou ik zeggen. Niks muze.
En hoe zit het met Hadewijch? Deze mystica liet zich inspireren door God. Een superman. Zij wil God zelf zien en meemaken, zoekt en vindt een persoonlijke relatie met God, maar is God haar muze?
Ten slotte nog, hoe zit dat met Eva en Maarten Biesheuvel? Eva was een paar jaar geleden nog op de televisie te zien met Maarten. Maarten had een bundel verhalen geschreven met de titel ‘Verhalen uit het gekkenhuis’. Oude verhalen, zoals het prachtige verhaal over Mellenberg bijvoorbeeld en ook briefjes die Maarten aan Eva stuurde vanuit het ‘gekkenhuis’. Hij las zo’n briefje half huilend voor: Ik mis je zo, je bent de liefste vrouw van de wereld, haal me hier gauw weg. Eva bleef vertederd glimlachen. Ik denk dat het best nog wel leuk kan worden hoor, zei ze even later bezwerend. Kort na dat televisieoptreden bezweek ze aan een hersenbloeding. Eva was zeker niet Maartens muze. Eerder een lieve vrouw en op het laatst thuiszorg voor de zo hulpeloze koning van het korte verhaal.