Twee april. Vandaag is het Goede Vrijdag. Net las ik dat Constantijn Huygens op Goede Vrijdag, de achtentwintigste maart van het jaar 1687, overleed. Hij werd stokoud. Zijn vrouw, Suzanna van Baerle niet. Ze stierf vijftig jaar voor hem. Vijftig jaar!
Huygens heeft er heel veel voor over moeten hebben om zijn Sterre te versieren, maar in 1627 had hij succes. Helaas, de beiden hebben maar tien jaar van elkaar kunnen genieten. We weten hoe Suzanna eruit zag, want Jacob van Campen maakte twee jaar voor haar overlijden een portret van meneer en mevrouw Huygens van Baerle. Het hangt in het Mauritshuis.
Het is een merkwaardig dubbelportret. Van Campen heeft voor Huygens vooral zwart en een klein beetje wit gebruikt. Alleen zijn gezicht heeft kleur. Huygens kijkt niet eens naar het muziekpapier dat hij samen met Suzanna van Baerle vasthoudt en zo komt die platte verwijzing naar de harmonie van een gelukkig huwelijk een beetje in de lucht te hangen. Suzanna is kleuriger neergezet, maar ze kijkt de schilder onderzoekend aan, of hield ze terwijl Van Campen haar schilderde de kinderen in de gaten. Het is net of het portret van Huygens er later door Van Campen bijgeschilderd is.
Constantijn Huygens en Suzanna van Baerle hadden een korte relatie. Twee weken na de geboorte van haar dochter, eind maart 1637, wordt Suzanna ernstig ziek. half april lijkt ze zich te herstellen, maar uiteindelijk sterft ze op tien mei. Zestien mei wordt ze begraven en op 17 mei verhuist Huygens met zijn vijf kinderen naar een nieuw huis. Hij noteert in zijn dagboek:
10 May Spiritum Deo reddit 30 min: post quintam vespertinam Heu! delicium meum. Heu anima mea.
16 May Terrae cadaver mandatur frequentissimo comitatu.
17 May Intro in novas aedes, Hey! sine meâ turture.
De veelschrijver Huygens heeft betrekkelijk weinig geschreven over de dood van zijn vrouw, zelfs in zijn dagboek is niet veel genoteerd. Wat we kennen is vooral in het Latijn, zoals bijvoorbeeld een vierregelig Latijns gedicht (Ad Stellam, uxorem charissimam defunctam) dat hij een half jaar na de dood van Suzanna van Baerle schreef. Maar dit gedicht en ook die andere gedichten in het Latijn halen het niet bij de klaagzang die hij vierentwintig januari 1638 in het Nederlands schrijft. Het motto van dat gedicht is Cupio dissolvi. Met deze woorden verstopt hij het gevoel dat hem na het overlijden van Suzanna beheerst moet hebben in twee Latijnse woorden. Cupio dissolvi betekent: ik wil ontbonden zijn en ik vertaal zijn woorden vrij met: ik wou dat ik dood was. Er zijn ook mensen die menen dat Huygens hier bedoelt: ik wil los komen van de liefde, nu mijn vrouw is overleden. Dat zou mijn vertaling niet zijn, maar bij Huygens weet je maar nooit. De Nederlandse titel van het gedicht verhult niks: Op de dood van Sterre. Duidelijker kan niet, en daar doet de metafoor niets aan af. Het gedicht is een klaagzang op de dood van Suzanna van Baerle
Gestileerde emotie, recht uit het hart. Gelukkig heeft Huygens voor zijn doen weinig woordspelingen gebruikt. Ik houd niet van dat maniëristische gedoe. Ook de religieuze basis van het gedicht staat verder van mij af dan de sterren aan het firmament. Vanuit mijn eenentwintigste eeuwse standpunt vind ik het dan wel weer grappig dat de dichter de Hemelen met nadruk vraagt hem in menschen-tael te melden waar Sterre is. Wel een prachtig sonnet:
Of droom ick, en is ’t nacht, of is mijn’ Sterr verdwenen?
Ick waeck, en ’t is hoogh dagh, en sie mijn’Sterre niet.
O Hemelen, die mij haer aengesicht verbiedt,
Spreeckt menschen-tael, en seght: waer is mijn’ Sterre henen?
Den Hemel slaet geluyd, ick hoor hem door mijn stenen,
En seght: mijn Sterre staet in ’t heilighe gebied,
Daer sij de Godheid, daer de Godheid haer besiet,
En, voeght het lacchen daer, belacht mijn ijdel weenen.
Nu Dood, nu Snick, met-een verschenen en verbij,
Nu doorgang van een’Steen, van een gesteên, ten leven,
Dunn Schutsel, staet naer bij, ‘k sal ’t u te danck vergeven;
Komt, dood, en maeckt mij korts van deze cortsen vrij:
‘k Verlang in ’t eeuwigh licht te samen te sien sweven
Mijn Heil, mijn Lief, mijn Lijf, mijn ‘God, mijn’ Sterr en mij.
Huygens vraagt zich in de eerste regel af of hij droomt. Is het nacht, is mijn Sterre verdwenen? In de tweede regel constateert hij dat hij wakker is. ’t Is midden op de dag en ik zie mijn Sterre niet. Vervolgens richt hij zich tot de hemel. Hemel, jij die mij verbiedt haar te zien, spreek de taal van mensen en zeg me waar mijn Sterre is.
In het tweede kwatrijn antwoordt de hemel. Huygens hoort het antwoord boven zijn gesteun uit. De hemel zegt: Sterre staat in het heilige gebied waar zij naar God en waar God naar haar kijkt. Als er in de hemel iets te lachen is, laat ze dan maar lachen om mijn vergeefse tranen, zegt de dichter.
Daarna richt Huygens zich in de laatste terzinen tot de dood: dood je bent zo snel gekomen en voorbij gegaan, maar wat mij betreft mag de doorgang van een (graf)steen, die dunne afscheiding tussen leven en dood dichterbij komen. (cupio dissolvi) Als dat zou kunnen, dan zou Huygens de dood dankbaar zijn. Kom, dood, zegt hij, bevrijd me snel van deze onrust (van dit leven). Ik wil graag met mijn geliefde en met God in het eeuwige licht zweven.
Joost van den Vondel stuurt Huygens een gedicht op het overlijden van zijn Gemalin, Mevrouw Suzanne van Baerle. Klagen helpt de dode niet, schrijft Vondel, het voedt je eigen verdriet.