Vraag nooit wat geluk is. Dat levert veel gelul op. Lang geleden beantwoordde iemand de vraag met een citaat uit een Beatleliedje: hapiness is a warm gun.
Wie gelukkig is, voelt zich groter dan hij in werkelijkheid is. Dat gevoel is misschien wel biologisch bepaald. Alles in de natuur wordt voortgedreven door de wil om te blijven bestaan. Naarmate een mens zich sterker en groter voelt, hoopt hij – tegen beter weten in – dat hij eeuwig kan blijven voortleven. Die gedachte maakt hem ontzettend gelukkig. Hem overvalt een ongekend, waanzinnig optimisme. Het is alsof de tijd de adem inhoudt. Verleden bestaat niet meer. De toekomst is open en verwachtingsvol.
Er zijn mensen die ons willen laten geloven dat een mens voortdurend gelukkig kan zijn. Dat is niet waar: permanent geluk is ons niet gegeven. Misschien bestaan de piekemoties wel dankzij de dalmomenten en slingert het geluk zich als een sinuslijn door ons leven. Een ding is zeker. Voor iedereen zijn de geluksmomenten belangrijk. We onthouden ze meestal goed. Vaak koppelen we ze aan een plek of aan muziek. Soms moeten we achteraf spijtig constateren dat we te weinig hebben genoten van die hoogtepunten in ons leven. Toen was geluk heel gewoon is in dit verband een veel zeggende regel uit een bekend liedje. We zijn niet gelukkig, maar we waren gelukkig.
Romantici hebben het patent op dat onbereikbare geluk, het geluk dat altijd ergens anders is.
Nog één misverstand. Er zijn mensen die denken dat ze gelukkig kunnen worden. Dat is een onzinnige gedachte. Geen mens wordt gelukkig. Hij is het soms en soms is hij het helemaal niet.