Ik zoek in mijn stoffige museum.
Bij de afdeling gesloten serredeuren glas in lood
tref ik nette kleren en zondagochtenden,
koude zon, een stijve kamer die volloopt
met muziek. Twee ruggen en, niet zichtbaar,
handen, glijdend over toetsen.
Ik ben op de vloer van mijn herinnering,
Daar is ’n loopje, valletje, krulletje.
Twee hoofden bewegen con delicatezza
op de zo bekende Diabelliklanken.
Buiten start een auto net
nu een slede vierhandig rijdt
naar Petersburg en wordt ingehaald
door een kalf in badpak naast witte dame.