Bijgewerkt 2020
Lang geleden luisterde ik beroepsmatig naar aandoenlijke voordrachten over bijvoorbeeld honden, hamsters, voetbal of bijzondere vakantiebestemmingen. De spreekbeurt van Bas, een magere brugklasser met blonde krullen en grijsblauwe ogen heb ik onthouden.
‘Ik ga vertellen over de kerk van mijn dorp Westerwijtwerd’, zo begon hij en stortte de inhoud van een plastic zak op mijn bureau. Een ijzersterk begin. De kinderen keken stomverbaasd naar een hoopje pijpenkoppen en scherven die de jonge onderzoeker bij de kerk van Westerwijtwerd uit de grond had gehaald. Tussen het steengoed lagen een paar uilenballen.
Ik moet aan Bas denken nu ik in Westerwijtwerd loop. Het is windstil, warm en klam. De zon doet wat hij kan, maar is kansloos tegen zoveel vocht. Geke van het café bij de brug heeft haar wasgoed, theedoeken en grote witte onderbroeken met rode bloemetjes, over een wit houten rek gehangen. Dat droogt voor geen meter. Eke woont samen met haar man Tinus en schenkt al jaren drank in haar huiskamer. Er zijn mensen die de dorpskroeg van Westerwijtwerd café ‘De Dregge’ noemen vanwege een emaillen bordje aan de muur. Dat zal Tinus en Geke een zorg zijn.
Over de inrichting van hun café valt niet veel te vertellen. Een grote tafel en een paar ouderwetse stoelen, dat is alles. Aan de wand een bordje ‘Beste tuinman’. Die woorden slaan op Tinus. Hij is de tachtig gepasseerd, maar hij is nooit te beroerd een flesje bier uit de schuur te halen. Een gezellige man, die graag over zijn reizen naar Indonesië vertelt. Daar was hij twee keer met twee verschillende vrouwen uit het dorp.
Even later loop ik met een enorme smeedijzeren sleutel langs bloeiende paardebloemen naar de kerk. Kraaien vliegen af en aan. Als de klok twee uur slaat schrikken ze. Een van de vogels laat een tak uit zijn snavel vallen.Verderop in het dorp reageren een dozijn soortgenoten op de paniek.
De wierde Widuvurd lag aan het begin van de jaartelling met andere hoogten zoals die van Usquert, Helwerd, Rottum, Toornwerd en Middelstum aan de westoever van de Fivel. Aan de oostelijke oever van die waterloop die vanuit het zuiden naar de Waddenzee liep lagen plaatsen als Zeerijp en ‘t Zandt. De hoogte van Westerwijtwerd is er niet meer. Hij werd meer dan honderd jaar geleden afgegraven. Op die verdwenen wierde heeft waarschijnlijk nooit een kerk gestaan. De tegenwoordige kerk werd in het midden van de dertiende eeuw op een kleine verhoging aan de westkant van het Westerwijtwerder Maar gebouwd. De Fivel was toen al dichtgeslibd. De vraag is waarom deze kerk niet boven op de wierde werd gebouwd, maar ernaast. Het antwoord kennen we niet.
Het kan zijn dat een machtige bewoner van de nabij gelegen borg Ewsum de kerk naast de wierde liet bouwen waar hij zijn eigen grond had liggen. Op die manier kon hij – zonder inmenging van anderen – bepalen wie de predikant van het dorp zou zijn. In kerken werd geld verdiend en dit soort gebouwen werden niet alleen gesticht om ideële redenen zoals een oud verhaal ons wil doen geloven. Volgens dat verhaal zouden twee jonkvrouwen van het geslacht Ewsum de kerk hebben gesticht uit een godsdienstig gevoel.
Wat is nou waar? Wie het weet mag het zeggen. Ieder kijkt op zijn eigen manier naar zijn omgeving. De werkelijkheid heeft veel gezichten, of die werkelijkheid nou in het verleden, in het heden of in de toekomst ligt. Dat bleek toen er bij het afgraven van de oude wierde van Westerwijtwerd een bijzondere ring werd gevonden. Mevrouw Huizenga Onnekes zag dat sieraad en ze noteerde: er is een naakte vrouw met een mantel op afgebeeld. In haar linker hand heeft deze dame een weversklos en de rechterhand steunt op een staf. Een hond springt links naar voren. Aan de rand is een boom met eikels.
Jaren later wordt deze ring door een kunsthistorica beschreven. Zij meent dat het een ring is uit het tweede kwart van de vierde eeuw. Op de ring is Dionysos afgebeeld met een beker in de rechterhand en een scepter in de linker. Hij staat onder een wijnstok. Aan zijn voeten een hond.
Rechts of links, man of vrouw, drinkbeker of weversklos, eikenboom of wijnstok? Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet…. en het is een glazen ring waarvan iedereen zich afvraagt hoe die in de laat Romeinse tijd in Westerwijtwerd terecht is gekomen.
Rondom de kerktoren zwermen de kraaien. Ze maken onheilspellende geluiden. Sommigen hebben jongen. Als ik de kerk binnen ga, hoor ik voedergeluiden: trrerrh, trrerrh. Toen ik een jaar of twaalf was, hield ik de kraaiennesten in de gaten. Niets mooiers dan met een tamme kraai op je schouder door het dorp te fietsen.
In de kerk is het vreemd stil. Ik hoor ook de kraaien niet meer. Wel mijn eigen voetstappen op de plavuizen en het uurwerk in de toren. In deze kerk zie je een duidelijk verschil tussen wat de katholieke gebruikers uit de Middeleeuwen nalieten en wat de gereformeerden ervan maakten. De bovenkant van de kerk van Westerwijtwerd ziet er licht en aangenaam uit. Er zijn allerlei verschillende baksteenmotieven op de gewelven geschilderd waarvan sommige me doen denken aan vlechtmatjes uit mijn kleuterschooltijd. Die rood gesauste stenen waarop schilders zich hebben uitgeleefd met versieringen geven warmte aan het gebouw. Maar de onderkant van de kerk is kil en koud. Op de grond sombere, groen geglazuurde plavuizen. Het houtwerk is dof en duf olijfgroen geschilderd. Saai! Ik kijk liever omhoog naar die grappige muurschildering van twee vechtende mannen. Ook weer zo’n voorstelling waar veel over gefantaseerd is.
Laat ik maar beginnen met te beschrijven wat ik zie: links staat een man rechtop. Hij houdt zijn schild vooruit en hij wil met een lans zijn tegenstander aanvallen. Deze lans is een typisch Fries wapen. Hij heeft namelijk een gaffeltje aan het uiteinde zodat je ermee over sloten kunt springen. Het mannetje rechts heeft kort tevoren zijn lans verspeeld. Hij raakte het schild van zijn tegenstander. Zijn fierljep is krom en onbruikbaar. Desondanks geeft hij niet op. Hij heeft zijn zwaard in zijn rechterhand om een mep uit te delen. In de andere hand heeft hij een rond schild.
Beide mannen hebben hun haar op een klein plukje na afgeschoren. Een zielig klein bosje staat op hun voorhoofd. Zo zielig is dat overigens niet, heb ik gelezen. Zo’n pukje haar voor op de kop is het handelsmerk van de Friese adel. Hoe adellijker men was, des te korter het haar rond dat plukje. Bas moest eens weten. In de hoogste klassen groeide hij uit tot een punker. Hij bleef een zachtaardige jongen, helaas zonder die prachtige krullen. Op zijn schedel stond een hanenkam waardoor hij leek op een Romeinse soldaat uit een geschiedenisboekje.
De muurschildering van de vechtende mannen werd pas aan het eind van de negentiende eeuw ontdekt toen er stukken kalk van de muur naar beneden vielen. Sinds die tijd vragen mensen zich af wie de vechtende mannen zijn en waarom ze hier in de kerk van Westerwijtwerd werden afgebeeld.
Laat ik met de laatste vraag beginnen. Die vechtende mannen werden niet alleen in Westerwijtwerd geschilderd. In Groningen vind je de afbeelding ook in de kerkjes van Woldendorp, Den Andel en Stedum en ook in Friesland en over de grens in Noord Duitsland zijn in kerkgebouwen kampvechters afgebeeld.
Mevrouw Huizenga-Onnekes brengt de afbeelding in het kerkje van Westerwijtwerd in verband met een verhaal dat ze in oude kronieken gevonden heeft.
In Westerwijtwerd woonde eens een kampvechter die zijn handen niet thuis kon houden. Hij mishandelde zijn vrouw als hij te veel gedronken had. Die vrouw was doodsbang voor haar man en deed of ze ziek was. Om haar man te misleiden vroeg ze zelfs de laatste sacramenten van de stervenden. Toen de priester aan huis kwam, bood de vechtersbaas hem een beker bier aan. De priester weigerde. Daarop werd de man zo boos dat hij de priester sloeg zodat de hosties die deze bij zich had op de grond vielen. Ooggetuigen zagen dat op iedere hostie een ster schitterde. De kamprechter werd gestraft. Samen met de priester werd hij naar het Midden Oosten gestuurd. Laat hem daar maar Arabieren in elkaar slaan, moeten de kerkelijke autoriteiten gedacht hebben. Het is de tijd van de kruistochten. De beide mannen sneuvelen voor Damiate. Niet lang daarna kwam de straf van God. Deze streken werden geteisterd door een watersnoodramp. Volgens de kroniek probeerde een rijke vrouw uit het geslacht van de kampvechter het weer goed te maken met de hemel. Daarom lieten ze een kerk bouwen en mogelijk was dat de kerk van Westerwijtwerd.
Dat er in de dertiende en veertiende eeuw verhalen en afbeelding van vechtersbazen werden gemaakt, is niet zo raar. Er zijn veel berichten over personen of groepen mensen die in deze periode hier in de vrije Friese landen met elkaar slaags raakten. Vaak ging de ruzie over een erfenis of over een stuk grond. Aan het begin van de dertiende eeuw bijvoorbeeld kregen zwei eddele(n) Jungelinge vth Wangerlandt en vtht Ostringer na een begrafenis van een rijke man ruzie. Er viel een dode en daarna liep het op een vreselijke manier uit de hand. Ook dichterbij vochten de bewoners van Eenrum en Uithuizen om een eiland, waarschijnlijk Rottumeroog en ook die onenigheid liep uit op een stammenstrijd.
Geweld was en is een gangbare manier om geschillen op te lossen. In de Friese landen heeft men geprobeerd dat geweld in ‘goede’ banen te leiden. De tweekamp was bijvoorbeeld een manier om een vete op te lossen. Dat kostte een cent: het huren van een kampvechter en de aanschaf van wapenuitrusting was niet goedkoop en het is duidelijk dat niet iedereen zich zo’n kampgevecht kon permitteren.
Tweekampen kwamen nogal eens voor in de periode direct na de bouw van de kerk van Westerwijtwerd. Adellijke families, zoals de Ewsums hadden regelmatig ruzie en de onenigheid kon dan worden afgehandeld door een kampgevecht te houden.
De pastoor van Westerwijtwerd was met handen en voeten gebonden aan de Ewsums. Zij hadden hem benoemd en zij waren belangrijk voor zijn portemonnee. Misschien betaalden de Ewsums de schilders die de kerk van Westerwijtwerd aan het begin van de veertiende eeuw verfraaiden. Ze hebben met het plaatje van het tweegevecht letterlijk hun stempel op de muur van hun eigen kerk willen zetten. Zo konden zij laten zien dat zij zich kampvechters konden permitteren. De pastoor kon dat moeilijk weigeren, wilde dat misschien ook niet en gaf er een draai aan door het gevecht in een breder kader te zetten: het kampgevecht zou een embleem kunnen zijn van de strijd tussen goed en kwaad. Om die reden zijn aan weerszijden van de vechters misschien dieren afgebeeld. Het ene dier, waarschijnlijk een panter symboliseert dan het goede en het ander, een gevleugelde draak, het kwade. De strijd tegen de zonde, van het Goede tegen het kwade, van God tegen de duivel, daar kon niemand zich in deze katholieke omgeving een buil aan vallen.
Knokkerij of de strijd tussen goed en kwaad. Het is maar wat je wilt zien.