De engel van de laatste troost (2010)

Het is vier mei en ik loop over de Vismarkt. Overal Duitse bejaarden tussen de kramen. Ze spreken Duits tegen elkaar en ook tegen de marktkooplui. Die antwoorden in het Duits. Ik ben een onredelijk mens en dacht: wat doen ze hier op deze dag? 

Augustus 2005 waren we in Brugge. Daar bezochten we het archief waar een bijzondere expositie was over Bruggenaren die op een of andere manier sporen op schilderijen en archiefstukken hadden achtergelaten. Het meeste indruk maakte een gedeelte van de tentoonstelling over een zekere Alfons Stijns, een verzetsman uit het noordelijk van Brugge gelegen Lissewege. Hij was ooit een tengere kleermaker. In de vitrine lag een schetsboek met werktekeningen die hij gebruikt moet hebben. Stijns was iemand die veel las. Hij hield er een bibliotheekje op na en we zagen een stapeltje met in vaalbruin papier gekafte boeken die eens zijn bezit waren. 

In 1944 werd hij verklikt en na een schertsproces door de Duitsers gefusilleerd. Hij liet in de gevangenis korte boodschappen na voor zijn vrouw en zijn kind. Aandoenlijke documenten, korte zinnen gekrast en geschreven op zijn kam, in zijn schoenen en op zijn tandenborstel. 

Dit schreef hij in zijn schoen: Liefste vrouw – vergeef mij het – verdriet dat – gij door mij tegen – komt weest gelu – kkig met  Filibertje – In ’t later leven – Alfons – tot hierboven.

En op de tandenborstel: Liefste wuvetje tot – aan mijn laatste adem zal mijn – liefde bij u en ons kleintje – zijn uw ventje.

Wie houdt de ogen droog als hij zoiets leest.  Alfons Stijns was een klein mannetje, maar was een gigantisch mens

Het archief in Brugge deed me denken aan de oude U.B. Strenge heren achter hoge bureaus. Achter één van die bureaus zat een verschrikkelijk grappige transseksueel. Ze was heel leuk, kletserig, ontzettend scherp en nog aardig ook. Wel iemand die ’s morgens twee uur bezig is met de opmaak. 

Vijftien jaar geleden maakte ik het onderstaande gedicht. Het was een onderdeel van een toneelstuk over Hendrik Nicolaas Werkman. Ik had het dagboek van Werkman gelezen, zijn druksels bestudeerd en ik was gaan kijken op al die plaatsen waar hij geleefd had en ook op de plaats waar hij, kort voor de bevrijding, zijn laatste gedachten had.

Wat heeft hij toen gedacht,
toen ze hem fusilleerden?
Heeft hij de man veracht
die hem elimineerde?
Of dacht hij simpelweg:
Next Call!

De paarden in een wei bij Leens,
de geur van een sigaar,
de wolkenlucht, novemberstorm,
de inkt kleeft op de rol.
De schuiten liggen in de Aa;
wie worden opgepakt?
De kachel die niet aan wil gaan
en koolzaad dat verblindt.
Hoor, stemmen in de avondlucht,
van zee komt koude wind.
Soldaten spelen geen viool,
kastanje bloeit te mooi.
De lucht is groen het gras is geel.
Wat druipt daar langs de maan?
de duiven koeren in hun hok.

de klok is blijven staan.

Streiten ist ziellos
Streiten ist nicht ziellos
Nicht streiten ist ziellos
Ziellos

Wat heeft hij toen gedacht

toen ze hem fusilleerden?
Heeft hij nog wat verwacht,
of dacht hij
alleen
Next
Call!