Vulkaanuitbarstingen en een kantelmoment in de geschiedenis (2010)

Zo’n twintig jaar geleden las ik een boek van een Zwitserse cultuurhistoricus, Jean Starobinski, met de titel Zinnebeelden van de rede. Het boek is een stukje cultuurgeschiedenis van de tijd voorafgaand aan de Franse revolutie. In zijn boek beweert Starobinski onder meer dat de Franse revolutie mede veroorzaakt werd door het extreem slechte weer in het jaar 1788 waardoor de oogsten mislukten en de mensen die honger leden in opstand kwamen.

Wat Starobinski niet vertelt is dat een vulkaanuitbarsting de oorzaak is van die meteorologische verstoring in de periode die voorafging aan de Franse Revolutie.

In 1783 kwam in IJsland de Laki tot uitbarsten. De vulkaan stootte acht maanden lang lava, as en miljoenen tonnen zwaveldioxide tot vijftien kilometer de lucht in. In IJsland stierven tienduizenden mensen (een derde van de bevolking) en de helft van de veestapel, maar ook andere landen hadden te maken met de gevolgen van die vulkaanuitbarsting. Delen van Europa werden gevangen in mist, eerst Noorwegen, snel daarna Praag en Berlijn en later ook Parijs en Rome.

In 1783 stierven 23.000 Britten door vergiftiging en het jaar daarna nog eens 8000 door honger. Ook boven een deel van Nederland hing zwaveldamp. Metalen werden er door aangetast, bijvoorbeeld metalen deurkloppers. Groningen  werd in een zwavelachtige nevel gehuld en de bladeren verdorden aan de bomen. In Groningen hadden mensen korte tijd last van ogen en luchtwegen. De zomer van 1783 en de winter die erop volgde was heel erg koud. Er volgden jaren met extreem hete zomers en strenge winters. De gevolgen waren nog merkbaar in 1788. Frankrijk werd toen getroffen door zware (hagel)stormen, die met de Laki in verband zijn gebracht. Oogsten mislukten, de graanprijzen stegen tot ongekende hoogte. Op die rampzalige zomer volgde een buitengewoon strenge winter. In Parijs raakte de Seine verstopt door ijsschotsen en het duurde heel lang voor de lente kwam. Toen ik de tuin betrad zag ik geen kool meer, geen artisjokken, geen witte jasmijn en geen narcissen; vrijwel al mijn anjers en hyacinten waren ter ziele. Mijn vijgenbomen waren dood, evenals mijn lauriersthyms die gewoonlijk in januari bloeiden. Mijn jonge klimop bestond grotendeels uit verdorde takken en het blad had de kleur van roest, aldus een zekere Bernardin de Saint-Pierre. 

De gevolgen van de uitbarsting van een vulkaan op IJsland droeg bij tot een omwenteling in Frankrijk. In 1789 werd de Bastille bestormd en verdween het Ancièn Régime. In Frankrijk bleef het nog jaren onrustig; in IJsland was de Laki al weer in slaap gesukkeld.

Het rood van Munch 

Bij grote vulkaanuitbarstingen komen enorme hoeveelheden vulkanische gassen en deeltjes in de atmosfeer terecht. Dat leidt tot schitterende zonsondergangen. Nogal wat schilders hebben zich laten inspireren door die prachtige zonsondergangen die het gevolg waren van vulkaanuitbarstingen. Turner bijvoorbeeld schildert een zonsondergang in 1833, twee jaar na de uitbarsting van de Babuyan op de Filipijnen. 

Vijftig jaar later komt in Indonesië de Krakatau tot een uitbarsting. Vulkaanas werd meer dan tachtig kilometer de atmosfeer in gestuwd. De stofwolk leidde ertoe dat minder zonlicht de aarde bereikte. De temperatuur daalde meer dan een graad. In de maanden na de uitbarsting werd rond zonsondergang een bijzondere roodkleuring van de hemel waargenomen. Schilders als William Ascroft en waarschijnlijk ook Edvard Munch legden dat in respectievelijk Londen en Oslo vast. 

Onderzoekers constateren dat in het werk van schilders als Turner en Degas een duidelijke toename van roodtinten waar te nemen is in perioden kort na een grote vulkaanuitbarsting.  Ze geven de kleuren opvallend getrouw weer en zonder dat ze het zich bewust waren, waren die schilders kroniekschrijvers van het klimaat, omdat we dankzij deze schilderijen informatie krijgen over de vulkanische aerosolen die in vroeger tijden in de atmosfeer rondzweefden.

Etna 

Plutarchus schrijft na de uitbarsting van de Etna in 44 voor  Christus over een versluiering van de zon, die een jaar duurde en die voor een erg slechte oogst zorgde. Ook een andere schrijver, Plinius, schrijft over het natuurgeweld: Soms laat de zon het voor langere tijd afweten, als voorteken, zoals ten tijde van de moord op dictator Caesar en de Antonijnse oorlog, met een bleek schijnsel gedurende bijna een heel jaar.

Ten slotte Vergilius. Hij weet waar die versluiering van de zon vandaan komt: De zon had medelijden met Rome na de moord op Caesar, toen hij zijn glanzende hoofd met een duistere roestkleurige laag bedekte en toen de goddeloze mensheid (daardoor) vreesde voor de intrede van een eeuwige nacht.

Natuurgeweld als voorteken van rampspoed, het is van alle tijden. Laten zij die overvloed hebben eraan denken dat ze zijn omgeven met doornen, en laten ze goed oppassen dat ze er niet door geprikt worden, zei Calvijn lang geleden. Een typisch verschijnsel van embarrassment of riches, zou Simon Schama over de zeventiende-eeuwse inwoners van de Republiek zeggen. Zij zagen in gestrande walvissen aan de Noordzeekust een voorteken van een naderend einde van hun welvaart. Ook kometen die aan de hemel verschenen verontrustten de mensen. In 1665 werd een vallende ster, de vierhonderdzestiende na de Grote Zondvloed nog wel,  gezien als het directe gevolg van Gods toorn.

Een Sterre aan des Hemels-pleyn
Die men in ’t Zuyd-Oost op zag komen
Met veel Stralen groot en kleyn
Wat is het anders als een teeken
Dat Godt wil onze Zonden wreeken
.

Vulkaanuitbarstingen worden veroorzaakt door schaars geklede vrouwen. 

Lees ik dat wel goed? 

Nog één keer. Ik parafraseer:

Als vrouwen in Londen, Parijs, Amsterdam of New York te veel bloot laten zien, dan leidt dat in IJsland tot een vulkaanuitbarsting. Ik verzin dit niet. Een Iraanse geestelijke beweerde dat de recente vulkaanuitbarsting veroorzaakt is door de indecente kleding van vrouwen. Allah is groot! Niet alleen de God van de zeventiende-eeuwse Nederlanders, maar ook de Allah van de muzelmannen ziet alles! 

Vesuvius

De zeventienjarige Plinius schrijft in het jaar 79 zijn vriend Tacitus een brief  waarin hij heel gedetailleerd vertelt hoe zijn oom, Plinius de oudere die astmatisch was, door verstikking aan zijn eind kwam. 

Plinius schrijft dat hij met zijn moeder in het huis van zijn oom in Misenum is. Op zeker moment zien ze een enorme wolk. Hij beschrijft vervolgens dat oom Plinius de oudere eerst rustig in bad gaat liggen en een hapje eet waarna hij een slaaf opdraagt zijn sandalen brengen. Pas dan klimt hij naar een plek waar hij het natuurverschijnsel het best kan bekijken. De wolk kwam die uit de Vesuvius komt heeft eerst de vorm van een pijnboom. Dan verspreidt hij zich en het lijkt alsof die wolk door een krachtige luchtstroom omhoog wordt gestuwd. Korte tijd daarna wordt de luchtstroom kennelijk zwakker, komt de wolk tot stilstand en waaiert uit in de breedte. Soms is de wolk stralend wit, maar vaak is hij vuil en vol vlekken vanwege de aarde of de as die omhoog komt.

Plinius beschrijft hoe zijn oom op weg gaat naar Pompeï met een galei om hulp te bieden aan rijke vrienden die in hun villa’s aan de kust wonen. Plinius blijft zelf thuis om te studeren. Wat volgt in zijn beschrijving moet hij gehoord hebben van een ooggetuige. Hij vertelt dat er as op de schepen valt. Naarmate ze dichter bij de vulkaan komen, wordt het warmer. Ze krijgen last van rondvliegende stukken puimsteen en vanm door het vuur zwartgeblakerde brokken steen. Het roer gaat om en oom Plinius de oudere wil in Stabiae een zekere Pomponianus redden. Hij blijft steken in Stabiae en kan niet meer wegvaren vanwege de woelige zee en ook omdat hij geen hand meer voor ogen ziet vanwege de as. Dan maar in bad, denkt Plinius, hij is tenslotte een Romein en daarna een hapje eten. 

Het is intussen nacht geworden en uit de Vesuvius komen op verschillende plaatsen enorme vlammen. Plinius slaapt dan korte tijd, maar omdat de binnenplaats voor zijn slaapvertrek zich vult met as en puimstenen moet hij gewekt worden, anders zou hij op den duur de slaapkamer niet meer uit kunnen komen. Wat te doen? De huizen trillen op hun grondvesten en de aarde beeft. Binnen is er gevaar, omdat het huis kan instorten, maar in de openlucht is het door het vallend gesteente ook niet veilig. Plinius en de anderen binden kussens op hun hoofd zodat ze beschermd zijn tegen vallende voorwerpen en ze gaan in het duister naar de kust om te kijken of de zee wat rustiger is. Het wordt snel duidelijk dat ze niet in de boten kunnen. Dan voelt Plinius de oudere zich ziek worden. Vanwege de zwaveldamp en ook door opflakkerend vuur moest hij telkens, steunend op twee slaafjes, zich verplaatsen. Dat gaat hem slecht af. Op zeker moment zakt hij in elkaar. Zijn adem blokkeert door de vieze walm en zijn luchtpijp wordt afgesloten, aldus het verslag van neef Plinius de jongere. 

Drie dagen nadat deze jonge Plinius zijn oom voor het laatst gezien heeft, keert het daglicht terug en wordt het dode lichaam van oom Plinius gevonden.