Godzijdank ben ik een atheïst

Een grap is een verhaal met een verrassende wending. Freek de Jonge maakt aan de lopende band dit soort verhalen. Als hij begint te vertellen, leidt zijn verhaal je na een paar woorden al een onverwachte kant op. Neem bijvoorbeeld de zin: Ik ga voor de dertiende keer naar Lourdes. Grammaticaal niks mee aan de hand. Inhoudelijk wel. Freek gaat tenslotte niet naar Londen of Lille, maar naar Lourdes, een bedevaartsplaats waar miraculeuze dingen zouden gebeuren. Nog steeds gaan zieken en invaliden naar dat plaatsje in de Franse Pyreneeën in de hoop te genezen in de grot van Massabielle.

Over Lourdes zijn veel grappen in omloop. Meestal zijn het flauwe grappen over wonderbaarlijk genezingen. Een man met verlamde benen wordt in zijn rolstoel de grot van Lourdes ingereden. Hij bidt tot Maria: Maria, ik heb al mijn spaarcenten in deze reis gestoken, omdat ik hoop dat U mij zult genezen. Heilige Maagd Maria, help mij van mijn verlamming af. 

Bij het verlaten van de grot hangen zijn benen er nog slap bij, maar wel heeft hij twee nieuwe banden op zijn rolstoel. Met zo’n grap wil Freek de Jonge niet aankomen. Hij zet zijn publiek op het verkeerde been met een paradox. Freek gaat tenslotte niet voor de tiende, maar voor de dertiende keer naar Lourdes: Ik ga voor de dertiende keer naar Lourdes; goed dat ik niet bijgelovig ben!  

Ook Torgny Lindgren maakt gebruik van deze stijlfiguur. Zijn roman Norrlandse Aquavit beschrijft een lachwekkende, paradoxale situatie. Een oude predikant keert terug naar de streek waar hij rond 1950 met vlammende preken veel mensen heeft bekeerd. Inmiddels heeft hij daar behoorlijk spijt van, want hij gelooft niet meer. 

Zijn geloof is weliswaar verdwenen, maar zijn overtuigingsdrang niet en dus komt de hoog bejaarde dominee Helmersson terug naar Västerbotten (in Noordoost-Zweden) om de mensen daar van het geloof af te helpen. Hij wordt hij opgevangen door een echtpaar dat hem een logeerplek en voedsel biedt. 

Een hilarische, paradoxale situatie. Lindgren wil het gegeven van de ongelovige predikant interessant houden en brengt hem daarom in contact met een stuk of wat zonderlingen, die ieder op hun eigen manier al lang van het geloof zijn gevallen of hun eigen variant hebben bedacht. Schitterend is bijvoorbeeld de episode waarin een oude man de predikant meeneemt naar een plek in het bos waar hij God aan mag raken. De man heeft een beeld uit hout gesneden: van boven man met baard, van onder een vrouw en met een op een schoorsteen lijkende pet op.  

Heel bijzonder is het hoofdstuk waarin de predikant zich meldt bij een man die afgedankte kansels heeft verzameld van de kerken die werden afgebroken. Hij heeft ze verbouwd tot bijenkorven. 

Eigenlijk is er maar een persoon die op de terugkeer van dominee Helmersson heeft gewacht: Gerda. Gerda is terminaal en leeft alleen nog, omdat ze Helmersson wil horen preken en dat vindt de ongelovige predikant wel lastig. Hij vraagt zich af of hij de vrouw op haar sterfbed nog van haar geloof moet afbrengen. 

Hij kijkt naar Gerda’s dochter, Marita, en vraagt zich af op wie ze lijkt: 

Olof Helmersson bleef lange tijd stil zitten, zijn blik op de versleten, afgebladderde latten van de tafel gericht. Na een poosje keek hij op en bestudeerde hij nogmaals lang en grondig Marita’s gezicht.

Ik had het kunnen weten, zei hij ten slotte: Er zat een geweldige kracht in mijn zaad.

Ja, zei Marita: Zoiets zei mama ook altijd.

Hoe komt Lindgren aan dat idiote romangegeven. Hij had tenslotte ook kunnen schrijven over een zieke dokter of een timmerman die er maar niet in slaagt de spijker op zijn kop te slaan. 

Het is mogelijk dat hij zich heeft laten inspireren door Jean Meslier, een katholieke geestelijke die rond zeventienhonderd in Frankrijk leefde. Deze Meslier schreef in de avonduren bij kaarslicht een manuscript van enkele honderden pagina’s waarin hij ‘alle’ leerstellingen van de Kerk weerlegde. Hij beschreef de tegenstrijdigheden van de Bijbeltekst en formuleerde nog veel meer woedende kritiek op het geloof dat hij in zijn parochie uitdroeg. Hij … souhaitait que tous les grands de la terre et que tous les nobles fussent pendus et étranglés avec des boyaux de prêtres. (…wenste dat al de groten der aarde en alle edelen zouden worden gehangen en gewurgd met de darmen van de priesters.). Niet mis.

Meslier was veertig jaar lang (van 1689 tot 1729) pastoor van de plattelandsparochie Etrépigny, in Noordoost Frankrijk en het is mogelijk dat niemand daar gemerkt heeft dat de zielenherder van de parochie niet in een God geloofde. Uit de archieven weten we dat hij één keer een reprimande van de bisschop kreeg, omdat hij de plaatselijke landheer een gebrek aan christelijke naastenliefde tegenover zijn pachters verweten had, maar verder had het kerkelijk gezag geen klagen over deze ‘wolf in schaapskleren’. 

Maar Meslier zorgde na zijn dood wel voor problemen. Hij had zijn testament in drie handgeschreven kopieën bij drie verschillende notarissen gedeponeerd en kon zo vanuit zijn graf ongestraft openbaar maken wat hij in de avonduren bij elkaar geschreven had. Zijn  aanklacht was duidelijk: de gelovigen worden dom gehouden door priesters die angstaanjagende fabeltjes vertelden: Aan de ene kant gelasten de priesters u op straffe van eeuwige verdoemenis om gehoorzaam te zijn aan magistraten, edelen en vorsten, omdat God hen heeft aangewezen om over anderen te heersen. Van hun kant zorgen de vorste dat de  priesters worden gerespecteerd, en geven hun goede functies en ruime inkomsten, en handhaven hen in ijdele uitoefening van hun valse ambt. Het testament van Jean Meslier deed ondergronds de ronde onder allerlei mensen die van God los waren.

Vooral in de kringen van de radicale intellectuelen werden de geschriften van Jean Meslier gewaardeerd. Diderot noemt Meslier een intellectuele guerrillastrijder. Baron d’Holbach viel net als Meslier de Bijbel en de christelijke theologie aan. Hij deelde de woede van Meslier en schreef dat het geloof een instrument was om de mensen te onderdrukken. (Le Christianisme dévoilé)

En dan wordt het Testament de Jean Meslier in 1761 gepubliceerd. Buiten Frankrijk, dat wel en ook nog in gekuiste vorm door niemand minder dan Voltaire. Voltaire moest niets hebben van atheïsme. Zonder God zou het een zootje worden dacht hij en maakte een deïstisch betoog van Mesliers testament. Met zijn gecensureerde uitgave castreerde hij de atheïstische Meslier in zijn graf.

De radicale atheïst D’Holbach zou later een onverzachte uitgave publiceren, onder de titel Le bon sens du Curé Jean Meslier, suivi de son testament.Het verhaal van Jean Meslier kan Torgny Lindgren niet ontgaan zijn.