De titel van een roman staat niet los van de inhoud en is bovendien een uithangbord om lezers te lokken. Romanschrijvers kiezen daarom de titel voor hun boek zorgvuldig.
In de beeldende kunst is het geven van titels aan schilderijen of tekeningen minder vanzelfsprekend. Weliswaar hebben de meeste schilderijen een etiket, maar dat is niet altijd van de kunstenaar zelf. Zo kreeg Het joodse bruidje van Rembrandts pas in de negentiende eeuw een ‘naam’ van een kunsthandelaar.
Bij veel muziekstukken ontbreekt een titel die verwijst naar de inhoud. Aanduidingen als sonate, prelude of fuga hebben te maken met de opbouw of de vorm van de compositie en niet met de inhoud. Ook voor muziekstukken geldt dat sommige pas na de dood van de componist een naam kregen. Denk aan Schuberts Onvoltooide symfonie of Beethovens pianosonate, de Appasionata.
Als componisten hun composities wel betekenisvolle titels meegeven dan wil ik weten wat die over de muziek zeggen. Soms is dat moeilijk te bepalen. Zo heb ik bij de meeste opschriften boven de klavierstukken uit Couperins Pièces de clavecin werkelijk geen idee wat ze met de bijbehorende muziek te maken hebben.
Neem la Ménetou. Toen ik lang geleden bij een concert la Ménetou uit de Pièces de clavecin moest aankondigen, probeerde ik het publiek met een gedichtje voor te bereiden:
La Ménetou
Geen Frans woordenboek
kan mij vertellen wie of wat
La Ménetou te betekenen heeft.
Ik gok erop dat zij een freule is
die houdt van een Prélude,
maar dan non mésuré.
De freule heeft een kobaltblauwe
papegaai in een rode lakkooi,
de veren blauw, de snavel
en de poten geel. De freule
heeft om haar hals een krans
van purperparels, een donkere
moedervlek op gipsen rug.
Zij is een grote, rijzige vrouw
exquise en alles behalve trouw
Grote vrouwen dragen violet
La Ménétou gaat niet naar bed
om hevig te gaan smachten.
Ze houdt van hartstochtelijke nachten
Ze is een en al bederfelijkheid.
Een mozaïek van muizenvellen
ligt rond haar ogen uitgevlijd
het craquelé van haar borst
is bedekt met poeder.
Achter de zichtbare mist
van dit decadente loeder
speelt onverstoorbaar de klavecinist.
Hij heeft op de toetsen
Van zijn instrument
wat rouge gemorst
je vous prie
monsieur
Pièces de clavecin
Niet alleen het politieke maar ook het culturele leven wordt de laatste jaren door de massa bepaald. Politici winnen zetels en macht door in te spelen op kortetermijnbelangen, angsten en onvrede; bij televisieaanbod tellen de kijkcijfers. Daarom ruiken de programma’s die dagelijks voorbijkomen naar elkaar als boterhammen in een boterhamtrommeltje. Ze bieden gemakkelijk te verteren vermaak en zijn gericht op een zo groot mogelijk publiek. Dat was aan het begin van de achttiende eeuw anders. Toen had de massa niks in te brengen. Een aristocratische elite was smaakmakend in de kunsten. Kijk naar de galante paren zoals die afgebeeld zijn op Sèvres porselein, wandkleden of op de schilderijen van Antoine Watteau. Wat je ziet is de decadente wereld van de aristocraten met hun fêtes galantes en vrolijke elegantie. Welgestelde mensen in een pastorale dan wel parkachtige ambiance. Het is deze omgeving waarin Couperin meer dan tweehonderd Pièces de clavecin schreef. Klavecimbelmuziek gebaseerd op dansen zoals de gavotte, rondeau, gigue, menuet of sarabande vaak voorzien van opvallend titels. Die verwijzen nogal eens naar onbekende dames. Die heten la Prude, de preutse, de bloemrijke of zachte Nanette, de wellustige of de gevaarlijke en mogelijk ook la Ménetou. Het moet een flirter geweest zijn, die Couperin.
Een van Couperins bekendste stukken is Les baricades mistérieuses De componist geeft geen aanwijzing over de interpretatie van de titel; de musicologen wel. Zij bedachten dat. die mysterieuze barricades zouden verwijzen naar het ritmisch aanstampen van druiven bij het wijnmaken. Of naar geheimzinnige obstakels zoals wimpers, ondergoed of kuisheidsgordels van aristocratische vrouwen die een salon onderhouden. Wetenschappers, je moet ze altijd in de gaten blijven houden.
Mij intrigeert de titel Les ombres errantes. Couperin schreef die drie woorden boven een melancholieke klaagzang. Nergens is te vinden wie of wat deze ombres errantes zijn. Ook de Franse schrijver Pascal Quignard die de titel gebruikte voor een prijswinnend boek brengt mij niet verder. Hij besteedt overigens nauwelijks aandacht aan Couperin in een essay dat alle kanten opgaat. Een raar boek. Alleen zijn bespreking van Lof der schaduw geschreven door een mij onbekende Junichiro Tanizaki kon ik waarderen. Deze Japanse schrijver zette al in 1933 de esthetische tradities van Oost en West tegenover elkaar en pleitte voor de schemer, voor een donkere omgeving waarin de verbeelding meer kans krijgt dan in het afstompende, volle, schreeuwerige licht.
Ik heb Tanizaki’s essay niet gelezen, maar ik zou zijn pleidooi breder willen trekken: de fantasie legt het niet alleen af tegen een teveel aan licht, maar ook tegen een overdaad van lawaai of weelde, eigenlijk tegen alle overdaad. Zo jammer dat het geheim en ook het genot van de matiging, van het accepteren van grenzen in onze westerse ‘beschaving’ steeds meer verdwijnt.
De magische wereld van een kind
Terug naar de ombres errantes. Toen ik zes jaar oud was bestonden die dwalende schaduwen in mijn kinderlijke verbeelding
Ik herinner me hoe mijn vader midden in de nacht in de deuropening van de slaapkamer stond om te vertellen dat er een zusje was geboren. Ik zag in het halfduister een ridder en zeker niet mijn vader. In mijn magische wereld circuleerden schimmige ridders en ook schaduwfiguren van overledenen. De laatsten doolden onzichtbaar over het kerkhof bij de rivier de Berkel. In mijn verbeelding was het kerkhof op een geheimzinnige manier verbonden met het dodenrijk. Als ik het graf van mijn broertje met zeepsop schoon moest maken was ik op mijn hoede. Niet vanwege mijn dode familieleden; mij beangstigden vooral de onbekende overledenen. Die waarden in mijn fantasie dag en nacht over het kerkhof, konden zomaar uit hun graven komen, me bij m’n benen grijpen en meenemen.
Een variatie op mijn kinderlijke verbeelding tref ik aan in overbekende middeleeuwse afbeeldingen en verhalen waarin de dood is uitgebeeld, als skelet of geraamte, soms met een viezige leerachtige uitgedroogde huid waar wormen uit kruipen. De bijgevoegde teksten laten zien dat de dood kan spreken. Hij richt zich tot de levenden met een niet mis te verstane boodschap in het Latijn. Vertaald luidt die: zoals wij nu zijn, zo zullen jullie eens zijn. In de legende van de drie levenden zijn de drie doden sprekende ‘personages’. Drie jagende edellieden belanden op een kerkhof waar ze drie lijken in staat van ontbinding tegenkomen. Dat verhaal is in allerlei variaties over heel Europa verspreid en in kerken afgebeeld. Bij de Italiaanse fresco’s liggen de doden bijvoorbeeld nog in het graf; bij de Franse muurschilderingen zijn ze eruit gekropen en staan bovengronds tegenover de levenden. Dat is heel goed te zien in de église Notre Dame van Antigny, een plaatsje in het departement van de Vienne waar de legende is afgebeeld op een achterafmuur. Alle fresco’s in die kerk zijn overigens bijzonder. Ik raak er nooit op uitgekeken en ontdek steeds als ik er terugkom weer andere details.
In de schaduw van het eeuwige licht
Voor de zielen van de overledenen die nog geen ‘eeuwige woning’ hebben, zijn op nogal wat Franse kerkhoven vanaf de twaalfde eeuw dodenlantaarns gebouwd. Dat zijn hoge, holle zuilen met boven in een nis voor een lichtje. Deze Lanternes des Morts moesten in de verbeelding van katholieke gelovigen de zielen van de overledenen naar hun eeuwige rustplaats leiden. Over de functie van deze monumentale dodenlampen is veel geschreven.
Zo meende de beroemde Franse architect Viollet-le-Duc dat voor sommigen deze lantaarns de levenden beschermden tegen de angst voor geesten en geesten van de duisternis; voor anderen waren ze bedoeld om de ceremonies van de families van de overledene te verlichten. Weer anderen zagen er de wens in om alle gelovigen te wijzen op de onsterfelijkheid van de ziel.
Niet alleen Viollet-leDuc vroeg zich af wat de functie van deze kleine vuurtorens op die Franse kerkhoven was. Zo las ik ergens dat deze torens dienden als baken voor de doden die ‘s nachts hun graven verlaten om de levenden te achtervolgen. Dankzij de Lanternes des Morts konden ze voor zonsopgang naar hun begraafplaats terug te keren.
Deze laatste interpretatie was er bij mij als kind ingegaan als koek: doden die als schaduwen, als ombres errantesronddolen. Wat François Couperin met de titel voor zijn muziekstuk bedoeld heeft, zullen we nooit weten.
De schaduwen van dierbare doden,
vootdurend gaan ze door mijn innerlijk theater
verlaten soms hun verduisterde gebouwen
waar ze eeuwig zijn, geluidloos en afwezig,
komen tevoorschijn in de nacht, dan
doemen ze op, dan vang ik ze
in de koplampen van mijn dromen.
Vannacht stond jij voor het open raam.
Ik dacht: ze gaat er vandoor en ja hoor,
je draaide je om, zwaaide en verdween
zonder ook maar iets te zeggen.