Maandagmorgen in het Louvre (2011)

Het Louvre is een wereld die een maatje te groot is voor mij. Ik kan niet alles bekijken wat zo’n museum te bieden heeft. Het leven is kort en een maandagmorgen nog korter. Ik heb mijn grenzen en dus beperk ik me vandaag tot een paar schilderijen.

Eerst De madonna van Rolin, een schilderij dat Jan van Eyck rond 1435 schilderde. Het is een bekend schilderij, maar vandaag wil ik het precies bekijken. Rechts in beeld de madonna. Ze heeft een stevig (Christus) kind op schoot. Boven haar helikoptert een engel met een kroon in de handen. Die kroon is enorm. Het hoofd van de engel kan er wel tien keer in, maar hij hoort dan ook op het hoofd van Maria vindt de schilder en zo te zien is kanselier Rolin die in aanbidding voor haar knielt dat met hem eens. Ik weet niets van Rolin, maar zijn gezicht staat me niet aan. Een mannetje dat naar beneden kan trappen, lijkt me. Maar ook zulke mannetjes moeten soms nederigheid veinzen en dat kan hij. Rolin steunt nauwelijks op het gecapitonneerde knielbankje waarop een imposant boek open geslagen ligt. 

Deze Rolin had een belangrijke functie in het hertogdom Bourgondië en met dit schilderij wil hij imponeren. Het schilderij heeft lange tijd in een parochiekerk van het Bourgondische Autun gehangen. Pas toen de kerk aan het eind van de achttiende eeuw in de hens ging, verhuisde het schilderij naar het Louvre waar ik het nu kan bekijken.

Van Eyck heeft kanselier Rolin en de maagd Maria in luxe gewaden geschilderd en ook de omgeving waarin deze twee geplaatst zijn, is alles behalve alledaags. Ik zie een galerij in Italiaanse stijl met rijk versierde pilaren en bas-reliefs. Op de achtergrond een landschap met een stad aan een rivier, mogelijk Autun en waarschijnlijk de Arroux, een zijrivier van de Loire. Ik zie paleizen, kerken, een eiland, een stenen brug, heuvels, velden. Blauwgrijze nevel verhult de bergen aan de horizon. Zulke bergen zijn helemaal niet bij Autun te vinden, maar dat geeft niet. Vlaamse schilders zoals Van Eyck kunnen ze er naar toe schilderen. 

Direct achter de pilaren zie ik een klein tuintje met lelies, irissen, pioenen en rozen. Van mijn kinderjaren weet ik dat Maria en bloemen wel een beetje bij elkaar horen. 

Achter dat tuintje kijken twee mannetjes door de kantelen van een stenen omheining. Dicht bij hen twee pauwen en die zijn betekenisvol. Hebben alles te maken met trots en sterfelijkheid. Rolin mag er wezen, zegt Van Eyck, maar in het christelijke heelal moet hij zijn plaats weten: ook hij zal eens sterven.

De madonna en Rolin zijn prachtig neergezet door Jan Van Eyck. Wat kan die man schilderen, maar mij intrigeren die mannetjes het meest. Niet alleen mij. Thuis lees ik dat sommige kunsthistorici menen dat Van Eyck zich zelf met een leerling heeft afgebeeld. De rechtse persoon heeft namelijk een zelfde gewaad als Van Eyck draagt op een zelfportret dat in The National Gallery hangt. 

Een paar jaar later maakt Rogier van der Weyden ook zo’n plaatje als Van Eyck, maar de afgebeelde mensen en ook de omgeving waarin de mensen geplaatst zijn, is gewoner. Hij beeldt zich zelf af als de heilige Lucas die Maria tekent. Lucas zou volgens een apocrief verhaal Maria getekend hebben en ik vraag me af of dat verhaal door de kunstschilders bedacht is nadat ze Lucas tot hun patroonheilige maakten of dat ze – vanwege die legende – Lucas kozen tot hun patroon. Het geeft niet. Een mens hoeft niet alles te weten.

Van der Weyden heeft van Maria een burgervrouwtje gemaakt. Er hangt geen engel met een grote kroon boven haar. Hij schildert het Christuskind, maar dat is gewoon een baby en niet een blote jong- volwassene die pontificaal een kruis omhoog houdt. Het kind ligt klaar om gevoed te worden. Dat kind van Van der Weyden is ook niet zo pafferig als dat op Van Eycks schilderij: het kan wel wat moedermelk gebruiken. 

Lucas, of zeg maar Rogier van de Weyden ziet er een stuk vriendelijker uit dan kanselier Rolin. Wel lastig, lijkt me, om zo uit het handje op een velletje papier te schilderen.

Van der Weyden schildert, net als Van Eyck, twee personen in het midden van het schilderij. Bij hem zijn het een man en een vrouw geworden. 

Twee geweldige schilders. Jan van Eyck de schilder van de aristocraten en Rogier van der Weyden de schilder van de gegoede burgers.

Een ander schilderij waar ik een tijdje mee door heb gebracht, werd in 1415 of 1416 gemaakt door Henri Bellechose.…nooit van gehoord. Googelen dus. Bellechose was vanaf 1415 de hofschilder van de hertog van Bourgondië. Hij werkte in Dijon en voltooide daar een altaarstuk waarmee zijn voorganger Jan Maelwael (ook al zo’n betekenisvolle naam) was begonnen. Dat Retabel van Sint Denijs, was gemaakt voor een kloosterkerk vlakbij Dijon. Nu hangt het in het Louvre. Het schilderij hoort eigenlijk in Parijs, want er zijn allerlei verhalen over de heilige Dionysius die zich hier  afspelen. Volgens een van die legendes was hij de eerste bisschop van de Franse hoofdstad en in de meeste verhalen is hij daar ook gemarteld vanwege zijn geloofsovertuiging.

Henri Bellechose maakte van de legende een prachtig stripverhaal. Ik moet er wel even naar kijken voordat ik de plaatjes in volgorde kan zetten. Het belangrijkste heeft Bellechose in het midden gezet: Christus hangt aan het kruis en God de vader houdt hem gezelschap boven de horizontale balk. Links in beeld krijgt de heilige in de gevangenis de Heilige Communie van Christus. Rechts wordt hij gemarteld. Wel verwarrend dat hij de zelfde jas aan heeft als Christus. 

Helemaal rechts is de heilige nog intact. Hij heeft een stralenkrans rond zijn hoofd. Daarna ligt hij geblinddoekt op een keurig hakblok. De beul heeft nog niet geslagen, maar Bellechose heeft het gevolg van de klap al zichtbaar gemaakt: De heilige heeft een enorme jaap in zijn nek en er sijpelt bloed op het hakblok. De stralenkrans is hier vervangen door een bisschopsmijter.

Zo’n klap met een bijl is niet goed voor een mens, dat overleeft zelfs een heilige niet. Tussen hakblok en kruis ligt het onthoofde lichaam van de heilige Dionysius. Op zijn gewaad geen spatje bloed. Daaronder, op de grond zijn hoofd met aureool, dat wel, maar voor goed gescheiden van de rest van zijn lichaam.

Met Bellechose ging het op den duur ook niet goed. Niet dat hij gemarteld werd, maar hij kreeg geen cent meer voor zijn werk toen het Bourgondische Hof naar de Nederlanden verhuisd was.

De vergelijkingen vliegen me om de oren als ik bij een schilderij van Jan Provost ben aangekomen. Het heet Allegorie Chrétienne en het is rond 1500 geschilderd. Dat moeten ze er wel bij vertellen, want het schilderij doet een beetje surrealistisch aan, het zou zo in Figueres in het Dali museum kunnen hangen, alleen al vanwege die rare ogen boven en beneden in het beeld.

Het schilderij is een collage van symbolische voorstellingen. Christus zit er een beetje uitgezakt bij. Hij heeft het zwaard van de gerechtigheid in zijn hand. Boven hem is hij als lammetje afgebeeld. Dat heeft met het offer te maken, dat wist ieder middeleeuws kind, dankzij de duizenden afbeeldingen van die half blote verlosser aan het kruis. De vrouw rechts is waarschijnlijk Maria. Ze houdt immers een lelie in haar hand, maar ze heeft ook een olijftak en dat heeft misschien meer met hoop dan met vrede te maken. De hoop past wel bij het kistje dat ze vasthoudt. Het verwijst misschien wel naar de doos van Pandora waarin de hoop als laatste overblijft. Toch gok ik op Maria en niet op Pandora als het gaat om de geportretteerde dame. 

God de vader is ook aanwezig, dat wil zeggen zijn hand. Die heeft Jan Provost dan ook maar XXL geschilderd. Niet voor niks, want die hand omvat wel het hele universum en dat is nogal wat. Op de blauwe bol zie ik de zon, de maan en de aarde.

Van wie is het bovenste oog. Ik zou zeggen:  het is het alziende oog van God de vader. Een hand en een oog. De hand omvat de ruimte en het oog ziet alles wat in tijd en ruimte gebeurt. 

De zoon en God de vader…dan mag de Heilige Geest niet ontbreken, vindt Provost en schilderde een mooie witte duif.

Dan blijf ik steken bij de interpretatie van het onderste stukje van het schilderij. Ik draai mijn laptop 180 graden, maar dat helpt niet. Het oog blijft naar beneden kijken, als ik uitga van degene aan wie het toebehoort, maar voor mij kijkt het desondanks omhoog, om precies te zijn naar het afgebeelde universum. Kan iemand mij dan nog vertellen waarom die handen omhoog steken? Een allegorie is prima, maar ik wil wel alle geschilderde vergelijkingen begrijpen.